ECLI:NL:RBDHA:2021:17130

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
21/2070
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
  • S. van Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visum kort verblijf vanwege COVID-19 reisbeperkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2021 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een visum kort verblijf door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Armeense nationaliteit geboren in 1998, had op 24 januari 2020 een aanvraag ingediend, die op 28 januari 2020 werd afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 19 mei 2020 kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, dat door de rechtbank op 23 december 2020 gegrond werd verklaard, met de opdracht aan verweerder om een nieuw besluit te nemen.

Na het stellen van aanvullende vragen door verweerder op 29 januari 2021 en de reactie van eiser op 25 februari 2021, werd op 9 maart 2021 het bestreden besluit genomen, waarin het bezwaar opnieuw ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 9 november 2021 was eiser vertegenwoordigd door mr. V. Karapetjan, terwijl verweerder niet aanwezig was. De rechtbank heeft onmiddellijk uitspraak gedaan na de zitting.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, omdat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiser om Nederland tijdig te verlaten. Daarnaast werd gesteld dat eiser niet voldoende middelen had voor zijn verblijf en dat hij een bedreiging voor de volksgezondheid vormde vanwege de COVID-19 pandemie. De rechtbank benadrukte dat de toetsing ex-tunc moest plaatsvinden, wat betekent dat alleen de situatie op het moment van het bestreden besluit relevant was. De rechtbank concludeerde dat de weigeringsgrond van artikel 32, eerste lid, onder a, vi, van de Visumcode zelfstandig de afwijzing kon dragen, waardoor andere beroepsgronden niet meer besproken hoefden te worden. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/2070
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1998, van Armeense nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. V. Sarkisian),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 24 januari 2020 tot het verlenen van een visum kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 19 mei 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle heeft dit beroep bij uitspraak van 23 december 2020 [1] gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Op 29 januari 2021 heeft verweerder eiser schriftelijk een aantal vragen gesteld. Op 25 februari 2021 heeft eiser hierop gereageerd.
Bij besluit van 9 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V. Karapetjan, waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Het bestreden besluit gaat over de afwijzing van de aanvraag om een visum kort verblijf. Verweerder heeft aan deze afwijzing drie redenen ten grondslag gelegd. Als eerste dat redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiser om het grondgebied van de lidstaten tijdig voor afloop van het visum te verlaten. In dit kader heeft verweerder erop gewezen dat volgens hem de sociale en economische binding van eiser met Armenië niet sterk is. Verder heeft verweerder het visum voor kort verblijf geweigerd omdat niet is aangetoond dat eiser beschikt over voldoende middelen van belang voor de duur van zijn verblijf en de reis. Ten slotte heeft verweerder aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat eiser een bedreiging voor de volksgezondheid vormt. Vanwege de COVID-19 pandemie zijn de grenzen gesloten voor niet essentiële reizen van burgers buiten de Europese Unie. Eiser valt niet onder één van de uitzonderingscategorieën.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij in zaken als deze ex-tunc moet toetsen. Dat betekent dat de rechtbank moet kijken naar de situatie zoals die was op het moment dat verweerder het bestreden besluit nam. Feiten en omstandigheden die daarna zijn opgetreden kunnen dan ook niet bij de beoordeling worden betrokken.
3. Verweerder heeft een ruime beoordelingsmarge bij de vaststelling of iemand al dan niet in aanmerking komt voor een visum en bij het bepalen of één van de weigeringsgronden kan worden tegengeworpen.
4. Omdat artikel 32, eerste lid, onder a, vi, van de Visumcode een dwingende grondslag is voor de afwijzing van de visumaanvraag, zal de rechtbank allereerst beoordelen of verweerder dit aan de afwijzing van het gevraagde visum ten grondslag mocht leggen.
5. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser, gelet op het COVID-19 virus, kon worden aangemerkt als een (potentiële) bedreiging voor de volksgezondheid, zodat eiser de toegang tot het grondgebied van Nederland kon worden geweigerd. Niet is gesteld of gebleken dat eiser behoort tot de uitzonderingscategorieën van reizigers met een essentiële functie of reizigers aan wiens aanwezigheid een wezenlijk belang wordt gehecht die daarom wel toegang tot het grondgebied krijgen. Eiser heeft een beroep gedaan op de Regeling lange-afstandsrelaties (Regeling), maar deze Regeling werd op 23 januari 2021 opgeschort en was ten tijde van het bestreden besluit nog steeds opgeschort. Om die reden kan een beroep op deze Regeling niet slagen. Dat deze Regeling op 12 mei 2021, bij het indienen van de gronden van het beroep, niet langer is opgeschort, kan gelet op de ex-tunc toetsing van dit beroep niet leiden tot een ander oordeel. Op het moment van het nemen van het bestreden besluit waren reisbeperkingen van kracht.
6. De omstandigheid dat in de herstelverzuimbrief van 29 januari 2021, toen de regeling al was opgeschort, vragen werden gesteld over de aard van de relatie kan niet worden aangemerkt als een ondubbelzinnige toezegging dat de reisbeperkingen wegens Covid niet aan eiser zouden worden tegengeworpen. Het ter zitting gedane beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
7. Nu de weigeringsgrond van artikel 32, eerste lid, onder a), vi, van de Visumcode een zelfstandige en dwingende weigeringsgrond is die de afwijzing van het visum kort verblijf zelfstandig kan dragen, behoeven de overige beroepsgronden gericht tegen de inhoudelijke afwijzing geen bespreking meer.
8. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Op grond van artikel 84, onder b, van de Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zaaknummer AWB 20/4743, ECLI:NL:RBOVE:2020:4486