ECLI:NL:RBDHA:2021:17130
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- S. van Veen
- Rechtspraak.nl
Afwijzing visum kort verblijf vanwege COVID-19 reisbeperkingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2021 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een visum kort verblijf door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Armeense nationaliteit geboren in 1998, had op 24 januari 2020 een aanvraag ingediend, die op 28 januari 2020 werd afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 19 mei 2020 kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, dat door de rechtbank op 23 december 2020 gegrond werd verklaard, met de opdracht aan verweerder om een nieuw besluit te nemen.
Na het stellen van aanvullende vragen door verweerder op 29 januari 2021 en de reactie van eiser op 25 februari 2021, werd op 9 maart 2021 het bestreden besluit genomen, waarin het bezwaar opnieuw ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 9 november 2021 was eiser vertegenwoordigd door mr. V. Karapetjan, terwijl verweerder niet aanwezig was. De rechtbank heeft onmiddellijk uitspraak gedaan na de zitting.
De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de visumaanvraag terecht was, omdat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiser om Nederland tijdig te verlaten. Daarnaast werd gesteld dat eiser niet voldoende middelen had voor zijn verblijf en dat hij een bedreiging voor de volksgezondheid vormde vanwege de COVID-19 pandemie. De rechtbank benadrukte dat de toetsing ex-tunc moest plaatsvinden, wat betekent dat alleen de situatie op het moment van het bestreden besluit relevant was. De rechtbank concludeerde dat de weigeringsgrond van artikel 32, eerste lid, onder a, vi, van de Visumcode zelfstandig de afwijzing kon dragen, waardoor andere beroepsgronden niet meer besproken hoefden te worden. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.