ECLI:NL:RBDHA:2021:17145

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
NL21.17624
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Relocatie van minderjarige asielzoeker naar Kroatië op basis van Dublinverordening

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de relocatie van een minderjarige asielzoeker, eiseres, van Griekenland naar Kroatië op basis van artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening. Eiseres, afkomstig uit Congo, arriveerde in augustus 2020 in Griekenland en vroeg daar asiel aan. De Griekse autoriteiten concludeerden dat het in haar belang was om haar over te dragen aan Kroatië, wat op 11 maart 2021 door de Kroatische autoriteiten werd goedgekeurd. Eiseres, die op dat moment 17 jaar oud was, reisde in april 2021 met een groep naar Kroatië, maar diende tijdens een tussenstop in Nederland een asielaanvraag in, nu zij inmiddels meerderjarig was.

De rechtbank oordeelde dat de Dublinverordening geen expliciete bevoegdheid biedt voor overdracht op basis van relocatie, maar dat de relocatie-overeenkomst tussen Griekenland en Kroatië geldig was. De rechtbank stelde vast dat eiseres expliciet had ingestemd met de relocatie en dat er geen aanwijzingen waren dat haar belangen geschaad zouden worden. De rechtbank concludeerde dat verweerder zorgvuldig had gehandeld door navraag te doen bij de Griekse autoriteiten en dat er geen reden was om te twijfelen aan de geldigheid van de relocatie-overeenkomst. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat zij in Kroatië geen hulp zou kunnen krijgen of dat er obstakels zouden zijn voor haar asielaanvraag.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de omstandigheden van eiseres niet zo bijzonder waren dat een uitzondering op de Dublinverordening gerechtvaardigd zou zijn. De rechtbank benadrukte dat de zorgvuldigheid van de betrokken autoriteiten in acht was genomen en dat de relocatie-overeenkomst op een zorgvuldige manier tot stand was gekomen. De uitspraak werd gedaan door rechter M.C. Verra en is openbaar gemaakt op 8 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht, locatie Amersfoort Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17624

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.P. van Empel-Bouman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: F.F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL21.17625, op 30 november 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer N. Nyembo. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is afkomstig uit Congo en is daar vandaan gevlucht naar Griekenland. In augustus 2020 is zij daar aangekomen en heeft zij asiel gevraagd. Eiseres was op dat moment 17 jaar. Eiseres heeft onder meer verbleven in een vluchtelingenkamp in Moria. Na drie weken is brand uitgebroken in het kamp. Eiseres is vervolgens overgebracht naar Tessaloniki. De Griekse autoriteiten hebben in het kader van een Europees relocatieprogramma van minderjarigen geconcludeerd dat het in het belang van eiseres was dat zij zou worden overgedragen aan Kroatië. Op 11 maart 2021 hebben de Kroatische autoriteiten ingestemd met het verzoek van Griekenland, dat was gebaseerd op artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening1. Vervolgens hebben de autoriteiten van Griekenland besloten om eiseres daadwerkelijk over te dragen aan Kroatië.
1. Verordening (EU) nr. 604/2013
2. De Kroatische autoriteiten hebben de Nederlandse autoriteiten gevraagd om bijstand, om een veilige en snelle overbrenging naar Kroatië te kunnen realiseren. Nederland heeft hiermee ingestemd. Eiseres reisde in april 2021 met een groep van circa tien andere minderjarigen via Nederland naar Kroatië. Tijdens de tussenlanding op Schiphol hebben eiseres en haar reisgenoten een asielaanvraag in Nederland ingediend. Eiseres was inmiddels net 18 jaar en dus meerderjarig.
Het besluit van verweerder
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen. Verweerder heeft zich daarbij, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat de Kroatische autoriteiten verantwoordelijk zijn. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Nederland heeft op 26 april 2021 een verzoek om overname gedaan bij Kroatië, op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, van de Dublinverordening. Kroatië heeft dit verzoek uiteindelijk op 10 juni 2021 geaccepteerd.
Relocatie-overeenkomst
4. Eiseres voert aan dat de grondslag van de relocatie-overeenkomst tussen Griekenland en Kroatië onjuist is. Artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening is volgens eiseres geen juiste grondslag voor overdracht, omdat dit artikel ziet op overdracht naar een lidstaat waar familieleden zijn en onder de voorwaarde dat alle familieleden daarmee schriftelijk hebben ingestemd. Eiseres wijst in dit verband naar het arrest Ghezelbash2, waaruit volgt dat er gronden kunnen worden aangevoerd tegen het claimakkoord en de vaststelling van de verantwoordelijkheid. Eiseres voert verder aan dat aan haar door de Griekse autoriteiten is verteld dat ze mogelijk naar vier landen kon gaan, maar dat Kroatië daarbij niet is genoemd. Zij heeft vervolgens kort voor vertrek te horen gekregen dat zij naar Kroatië zou worden overgebracht. Eiseres heeft hiermee echter niet ingestemd, zoals wel is vereist in artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat van de juistheid van de relocatie- overeenkomst tussen Griekenland en Kroatië op grond van artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening uit mag worden gegaan. Tijdens de zitting heeft verweerder toegelicht dat de Dublinverordening niet expliciet voorziet in de mogelijkheid van relocatie, omdat dit nog niet bestond op het moment dat de Dublinverordening werd vastgesteld. Verweerder heeft echter onderzoek gedaan naar de relocatie-overeenkomst tussen Griekenland en Kroatië en de Griekse autoriteiten hebben daarbij bevestigd dat er een onderzoek is gedaan naar het belang van relocatie voor eiseres, het zogenoemde Best Interest Assessment (BIA), en dat eiseres heeft ingestemd met de relocatie. Volgens de Griekse autoriteiten is eiseres daarbij voldoende geïnformeerd en is haar de keuze gegeven om in Griekenland te blijven als zij niet herplaatst wilde worden. Eiseres heeft vervolgens ingestemd met de relocatie. Daarnaast heeft verweerder van de Kroatische autoriteiten in juni 2021 een claimakkoord ontvangen, waaruit blijkt dat zij zich verantwoordelijk achten voor de asielaanvraag van eiseres.
2 arrest van 7 juni 2016 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) (C-63/15)
6. De rechtbank concludeert dat de Dublinverordening inderdaad geen expliciete bevoegdheid geeft voor een overdracht op grond van relocatie. Het genoemde artikel 17, tweede lid, waarop de overdracht is gebaseerd, is strikt genomen niet correct omdat dat gaat over de hereniging van familierelaties op humanitaire gronden. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit niet maakt dat de relocatie-overeenkomst niet geldig zou zijn. Daarbij is van belang dat het gaat om een bijzondere overeenkomst, die is gebaseerd op internationale afspraken tussen enkele Europese lidstaten die dateren van na de totstandkoming van de Dublinverordening, met als doel om de belangen van kwetsbaren, zoals minderjarigen, te beschermen. De afspraken worden ondersteund door IOM, EASO, UNHCR en Unicef. Eiseres heeft op zichzelf ook niet betwist dat deze afspraken zijn gemaakt. Verder acht de rechtbank van belang dat verweerder er in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel vanuit mag gaan dat de Griekse autoriteiten zorgvuldig onderzoek hebben verricht naar het belang van eiseres bij deze relocatie en dat Kroatië destijds heeft ingestemd met de overdracht, die is gebaseerd op artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening. Het is dan naar het oordeel van de rechtbank niet aan verweerder om vraagtekens te plaatsen bij deze grondslag. Verweerder heeft zorgvuldig gehandeld, door navraag te doen bij de Griekse autoriteiten naar de totstandkoming van de overeenkomst en een claimverzoek in te dienen bij de Kroatische autoriteiten, waaruit ook bleek dat eiseres inmiddels meerderjarig was. Kroatië heeft dit verzoek vervolgens geaccepteerd. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank op grond hiervan kunnen concluderen dat de relocatie-overeenkomst zorgvuldig tot stand is gekomen en dat eiseres niet in haar belangen is geschaad door de toepassing van artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening als grondslag voor de relocatie.
7. Over de stelling van eiseres dat zij niet expliciet heeft ingestemd met de herplaatsing naar Kroatië, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de stukken blijkt dat eiseres op 21 oktober 2020 heeft ingestemd met relocatie. In het door eiseres ondertekende document staat dat eiseres er mee instemt dat er een onderzoek zal plaatsvinden om te bepalen of het in haar belang is dat zij naar een andere lidstaat wordt overgedragen. Verder staat vermeld dat als uit het onderzoek volgt dat het inderdaad in haar belang is dat zij naar een andere lidstaat wordt overgedragen, het niet mogelijk is om zelf een andere bestemming te kiezen. Als eiseres het niet eens is met de beslissing, kan zij er wel voor kiezen om in Griekenland te blijven. Eiseres heeft ook bevestigd dat zij de keuze had om niet naar Kroatië te gaan, maar in Griekenland te blijven. Dit voelde voor haar als ‘slikken of stikken’, maar omdat zij niet in Griekenland wilde blijven heeft zij uiteindelijk ingestemd met de overdracht naar Kroatië. Daarbij had eiseres echter wel bedacht om in Nederland uit te stappen en hier asiel aan te vragen, zoals uiteindelijk ook is gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de hiervoor weergegeven gang van zaken dat eiseres er dus vooraf van op de hoogte was dat zij naar Kroatië zou worden overgebracht en dat zij aan de
Griekse autoriteiten ook te kennen heeft gegeven dat zij hiermee instemde. Dat eiseres niet daadwerkelijk de intentie had om naar Kroatië te gaan doet daar op zichzelf niet aan af.
Zowel de Griekse als de Kroatische autoriteiten mochten er vanuit gaan dat eiseres had ingestemd met de overdracht, zoals is vereist in artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft, door hier navraag naar te doen bij de Griekse autoriteiten, ook zorgvuldig gehandeld. Verweerder heeft in het antwoord van de Griekse autoriteiten geen aanleiding hoeven zien om te twijfelen aan de geldigheid van de relocatie- overeenkomst. Verweerder heeft er in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel daarom vanuit mogen gaan dat was voldaan aan de voorwaarden voor overdracht en dat de relocatie-overeenkomst geldig tot stand is gekomen.
8. De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar stelling dat het aan verweerder was om zelf onderzoek te doen naar het belang van eiseres bij de overdracht naar Kroatië, op grond van artikel 6 van de Dublinverordening. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat hij uit mocht gaan van de hiervoor genoemde relocatie-overeenkomst, die tussen Griekenland en Kroatië was gesloten toen eiseres minderjarig was. Verder heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiseres toen zijn in Nederland aankwam meerderjarig was en dat er ook in die zin geen aanleiding bestond om zelf nog een onderzoek te verrichten naar de belangen van eiseres. Zowel artikel 6 als het door eiseres genoemde artikel 8 van de Dublinverordening zien op minderjarigen en daarvan was geen sprake (meer) toen eiseres haar asielaanvraag in Nederland deed. Ook volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat, indien zij als meerderjarige moet worden aangemerkt, Griekenland verantwoordelijk zou zijn op grond van artikel 13 van de Dublinverordening. Zoals hiervoor al is overwogen mocht verweerder immers uitgaan van de relocatie-overeenkomst die tussen Griekenland en Kroatië is gesloten en concluderen dat op basis van die overeenkomst Kroatië verantwoordelijk is geworden.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
9. Eiseres voert aan dat ten aanzien van Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hiertoe verwijst eiseres naar een verslag van Pointer3, naar nieuws van Amnesty International4, waaruit blijkt dat de politie zich schuldig maakt aan mishandeling en marteling van asielzoekers, en een rapport van de EU Fundamental Rights Agency5. Ook heeft eiseres gewezen op de prejudiciële vragen die zijn gesteld door zittingsplaats Den Bosch op 4 oktober 20216.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat ten aanzien van Kroatië in beginsel van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in haar geval niet kan.
11. De rechtbank stelt voorop dat de behandeling van migranten aan de buitengrens van de Europese Unie hier niet ter beoordeling voorligt. Ter beoordeling ligt voor of eiseres na overdracht aan Kroatië op grond van de Dublinverordening een reëel risico loopt op een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM7 en artikel 4 van het Handvest8. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in de uitspraak van 19 juli 20219 geoordeeld dat de behandeling van migranten door de Kroatische autoriteiten na illegale grensoverschrijding niet zonder meer met zich brengt dat terugkerende Dublinclaimanten op dezelfde wijze zullen worden behandeld. Uit de door eiseres overgelegde stukken blijkt niet dat in Kroatië vreemdelingen die in het kader van de Dublinverordening worden overgedragen door middel van pushbacks worden doorgestuurd naar derde landen, zonder hen in de gelegenheid te stellen een asielverzoek in te dienen. De Kroatische autoriteiten hebben met het claimakkoord ook gegarandeerd dat het verzoek van
3 https:// [website]
4 https:// [website]
5 https:// [website]
7 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
eiseres om internationale bescherming zal worden behandeld. Eiseres heeft verder niet met stukken onderbouwd dat de situatie van Dublinclaimanten in Kroatië vergelijkbaar is met die van Dublinterugkeerders naar Malta. In zoverre zijn de prejudiciële vragen die zijn gesteld door zittingsplaats Den Bosch niet op haar zaak van toepassing. Eiseres heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat er in Kroatië obstakels zijn voor Dublinclaimanten om asiel aan te vragen.
12. Verweerder heeft zich, naar het oordeel van de rechtbank, daarom terecht op het standpunt gesteld dat ten aanzien van Kroatië nog steeds kan worden uitgegaan van
het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres heeft met haar verklaringen over de bejegening door de Kroatische politie van vreemdelingen evenmin aannemelijk gemaakt dat de Kroatische autoriteiten haar niet zouden willen of kunnen helpen als zij tegen problemen in Kroatië aanloopt. Gesteld noch gebleken is dat het voor eiseres onmogelijk is om zich daarover bij (hogere) Kroatische autoriteiten te beklagen.
Artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
13. Eiseres voert aan dat ze vanwege haar kwetsbaarheid niet aan Kroatië overgedragen kan worden. Daarnaast is ze al ruim zeven maanden in Nederland in is ze nét meerderjarig. Eiseres staat er alleen voor en heeft hulp nodig. Zij is bang dat ze dat in Kroatië niet kan krijgen.
14. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier blijkt dat eiseres veel heeft meegemaakt. Haar moeder en grootmoeder zijn overleden, haar vader is al lange tijd niet meer in beeld en eiseres is op jonge leeftijd het slachtoffer geweest van een groepsverkrachting. Bovendien is er brand geweest in het vluchtelingenkamp in Moria, waar eiseres destijds verbleef. Uit het BIA volgt dat eiseres door deze gebeurtenissen is getraumatiseerd en dat zij behoefte heeft aan een stabiele omgeving. Verder blijkt uit het rapport dat het belangrijk is dat eiseres zo snel mogelijk weer naar school kan. De rechtbank heeft er over nagedacht of deze omstandigheden maken dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, mede gelet op het feit dat eiseres inmiddels al ruim een half jaar in Nederland is. Ter zitting heeft de rechtbank aan eiseres en haar gemachtigde gevraagd of eiseres op dit moment speciale hulp heeft in Nederland of een behandeling volgt. Dat is niet het geval. Ook verder is niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat een overdracht van eiseres naar Kroatië van een onevenredige hardheid zou getuigen. Er is niet gesteld of gebleken dat eiseres in Kroatië geen hulp kan krijgen bij het verwerken van haar trauma’s of dat zij daar niet naar school zou kunnen. Ook is niet gebleken dat Nederland voorzieningen heeft die Kroatië niet heeft. De enkele stelling dat eiseres niet naar Kroatië wilde en
eigenlijk geen keuze had, dat zij kwetsbaar is en bang is dat zij daar geen hulp zal krijgen, is onvoldoende om te betwijfelen of eiseres in Kroatië goed zal worden opgevangen. De rechtbank concludeert daarom dat de omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd niet zo bijzonder en individueel zijn dat verweerder een uitzondering had moeten maken en de asielaanvraag aan zich had moeten houden of dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
8 december 2021
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. M.C. Verra M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.