ECLI:NL:RBDHA:2021:17322

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
AWB 20/7221
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag op basis van onvoldoende bewijs en COVID-19 maatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Pakistaanse nationaliteit houder, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had op 16 januari 2020 een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf voor hem en zijn gezin, met het doel Nederland te bezoeken voor toeristische doeleinden. De aanvraag werd op 28 januari 2020 afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende waren aangetoond. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bestreden besluit van 14 mei 2020 verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser voerde aan dat hij een vast dienstverband had, voldoende financiële middelen en sterke familiebanden in Pakistan, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende had aangetoond waar hij zou verblijven en wat hij in Nederland wilde doen.

De rechtbank overwoog dat de afwijzing van de visumaanvraag ook was gebaseerd op de COVID-19-pandemie, die op dat moment nog steeds een bedreiging voor de volksgezondheid vormde. De rechtbank concludeerde dat, ondanks dat verweerder de annulering van de hotelreservering niet goed had onderbouwd, de visumaanvraag terecht was afgewezen op basis van de geldende reisbeperkingen. Eiser had niet aangetoond dat hij een reiziger met een essentiële functie was, en de rechtbank volgde verweerder in zijn standpunt dat de reden voor het bezoek niet zwaarwegend genoeg was om een visum te verlenen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank merkte op dat eiser vrij stond om een nieuwe visumaanvraag in te dienen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/7221

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser], eiser

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een visum kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 14 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en (ten behoeve van de zitting) nadere stukken ingediend op 20 november 2020 en 26 juni 2021.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juli 2021. Eiser is niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1977 en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Eiser heeft op 16 januari 2020 verzocht om afgifte van een visum voor hem en zijn gezin, bestaande uit zijn vrouw [naam vrouw] en zijn drie kinderen [kind 1], [kind 2] en [kind 3], in het kader van toerisme. Eiser heeft vakantie op zijn werk van 27 maart 2020 tot
6 april 2020 en wil graag Nederland voor toeristische doeleinden bezoeken.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond.
3. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en aangegeven dat hij een vast dienstverband heeft bij Securities and Exchange Commission of Pakistan (SECP) vanaf 2005. Hij ontvangt een heel goed salaris en secundaire arbeidsvoorwaarden. Eiser geeft aan dat hij gedurende zijn verlof Nederland met zijn gezin wil bezoeken om de Nederlandse cultuur en leefstijl te ontdekken. De kinderen studeren. Eiser heeft ook Amerika, Maleisië, Turkije en Saudi Arabië bezocht met zijn gezin. Eiser geeft aan sterke familiebanden te hebben in Pakistan en hij heeft een eigen huis aldaar. Eiser heeft ook hotelboekingen bijgevoegd. Hij heeft voldoende financiële middelen hetgeen blijkt uit zijn bankafschriften.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, zonder eiser te hebben gehoord, de aanvraag afgewezen. Eiser heeft het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende aangetoond zijn dan wel aannemelijk gemaakt. Navraag bij het Novotel Rotterdam Brainpark heef uitgewezen dat de hotelreservering door het hotel is geannuleerd met als reden dat er problemen waren met de door eiser opgegeven creditcard(gegevens). Gelet hierop is het niet aannemelijk dat eiser daadwerkelijk in het genoemde hotel zou gaan verblijven. Niet aangetoond is waar eiser wel zou gaan verblijven. Daarnaast heeft eiser bij het indienen van de visumaanvraag niet aangetoond wat hij tijdens het verblijf in Nederland wil gaan doen en zien. Er is geen concreet reisplan overgelegd en ook anderszins niet geconcretiseerd wat hij in Nederland wil komen doen. Als tweede afwijzingsgrond heeft verweerder aangegeven dat eiser een bedreiging vormt voor de volksgezondheid. Aan deze afwijzing ligt ten grondslag dat door de COVID-19-pandemie tijdelijke beperkingen gelden ten aanzien van niet-essentiële reizen naar de Europese Unie ter bescherming van de volksgezondheid.
5. Eiser voert in beroep aan dat de hotels de boeking bevestigd hadden. De boeking is pas geannuleerd ná afwijzing van de visum aanvraag. Eiser is niks bekend over creditcard problemen. Eiser vraagt zich af hoe de IND aan die betreffende informatie komt. Ten aanzien van het reisdoel heeft eiser aangegeven dat hij hierover geen gesprek heeft gehad, dan had hij alles kunnen uitleggen. Hij wilde Amsterdam bezoeken met een tocht door de grachten, het rijksmuseum, het Anne Frank huis, het tulpenmuseum, een fietstocht, het vondel park en waterloo plein. Daarnaast wilde hij Rotterdam bezoeken met de dierentuin, de Euro Mast, de Erasmus brug, het Centraal Station, de Sint Laurenskerk, de Markthal en een boottocht. Ten aanzien van de Covid problematiek stelt eiser dat dat pas is gaan spelen ná de visum-weigering. Tot slot geeft eiser aan dat hij een vaste baan heeft, veel gereisd heeft, sterke familiebanden in Pakistan heeft en een huis daar heeft. De kinderen studeren daar en hij heeft genoeg inkomen.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub ii, van Verordening 810/2009 (Visumcode), wordt een visum geweigerd indien de aanvrager het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond en op grond van
sub vi, voor zover hier van belang, wordt een visum geweigerd indien de aanvrager wordt beschouwd als een bedreiging voor de volksgezondheid als omschreven in artikel 2, eenentwintigste lid, van Verordening 2016/399 (Schengengrenscode).
Op grond van artikel 2, eenentwintigste lid, van de Schengengrenscode wordt onder “gevaar voor de volksgezondheid” verstaan: elke potentieel epidemische ziekte zoals gedefinieerd in de Internationale Gezondheidsregeling van de Wereldorganisatie, en andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, voor zover het gastland beschermende regelingen treft ten aanzien van de eigen onderdanen.
Doel en omstandigheden
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zijn stelling dat de hotelreservering bij het Novotel Rotterdam Brainpark zou zijn geannuleerd omdat er problemen waren met de door eiser opgegeven creditcard(gegevens) in het geheel niet onderbouwt. Onduidelijk is hoe verweerder aan deze gevolgtrekking komt nu eiser aangeeft dat zijn hotelboeking pas geannuleerd is ná afwijzing van de visumaanvraag. Eiser heeft ook boekingsbevestigingen van het hotel overgelegd. Bovendien heeft eiser in beroep uitgebreid aangegeven wat hij in Nederland voor toeristische doeleinden wilde bezoeken met zijn gezin. Niet uit te sluiten is dat eiser niet wist dat hij zo gedetailleerd in bezwaar alles moest aangeven. Verweerder heeft over de creditcard(gegevens) op zitting verder geen duidelijkheid kunnen geven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerders standpunt op dit punt onzorgvuldig is.
Bedreiging volksgezondheid
9. Niet in geschil is dat COVID-19 een gevaar voor de volksgezondheid vormt als bedoeld in artikel 2, eenentwintigste lid, van de Schengengrenscode. Eén van de maatregelen bij de bescherming van de volksgezondheid sinds de uitbraak van COVID-19 is het beperken van de reisbewegingen. In dit kader heeft de Nederlandse overheid, in navolging van de richtsnoeren voor het grensbeheer die op 16 maart 2020 door de Europese Commissie zijn voorgesteld en op 17 maart 2020 door de Europese Raad zijn bekrachtigd, met ingang van 19 maart 2020 beperkingen ingesteld ten aanzien van niet-essentiële reizen van burgers van buiten de EU. Concreet betekent dit dat derdelanders Nederland niet binnenkomen, tenzij zij onder een uitzonderingscategorie vallen. Deze reisbeperkingen golden nog ten tijde van het bestreden besluit.
10. Eiser heeft het standpunt van verweerder dat hij vanwege het doel van zijn visumaanvraag, namelijk vanwege toerisme, niet kan worden aangemerkt als reiziger met een essentiële functie of als reiziger aan wiens aanwezigheid een wezenlijk belang wordt gehecht, niet bestreden. De rechtbank volgt verweerder daarom in zijn standpunt dat de reden dat eiser Nederland wil bezoeken niet kan worden aangemerkt als een zwaarwegende reden als hiervoor bedoeld en aan wie daarom een visum moet worden verleend.
11. Verder merkt de rechtbank op dat verweerder de visumaanvraag beoordeelt op basis van de op het moment van beslissen bekende feiten en omstandigheden. Op het moment van het nemen van het bestreden besluit was de COVID-19-pandemie nog in volle gang en waren de vastgestelde reisbeperkingen nog onverminderd van kracht.
Andere weigeringsgrond in bezwaar
Voor zover eiser heeft betoogd dat verweerder in bezwaar ten onrechte een nieuwe weigeringsgrond heeft opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet onrechtmatig heeft gehandeld door in het bestreden besluit een andere grondslag te gebruiken voor de weigering van het visum, dan de grondslag opgenomen in het primaire besluit nu er in bezwaar een volledige heroverweging plaatsvindt.
Conclusie
12. Reeds indien één van de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode zich voordoet, is verweerder verplicht de visumaanvraag af te wijzen. In het geval van eiser doet dus (in ieder geval) de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, sub vi, van de Visumcode zich voor. Dit betekent dat verweerder reeds op die grond - de COVID-19-pandemie - gehouden was een visum te weigeren. Dit betekent dat ondanks dat verweerder één weigeringsgrond onzorgvuldig heeft gemotiveerd, er nog steeds een andere weigeringsgrond overblijft. Dit maakt dat eisers visumaanvraag terecht is afgewezen. De rechtbank merkt ten overvloede op dat het eiser uiteraard vrij staat een nieuwe visumaanvraag in te dienen.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.B.J. Schreijen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2021.
rechter
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 27 juli 2021.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.