ECLI:NL:RBDHA:2021:1745

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
NL21.1336
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag wegens ongeloofwaardige identiteit en herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een man van Soedanese nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser stelde dat hij bij terugkeer naar Soedan het risico liep opgepakt, gevangen genomen of gedood te worden door de politie of de geheime dienst. Hij voerde aan dat hij in Soedan was vastgehouden en mishandeld, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verklaringen over zijn identiteit en herkomst ongeloofwaardig waren. De rechtbank stelde vast dat eiser geen documenten had overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit en dat hij wisselende verklaringen had afgelegd over zijn naam en geboortedatum. Dit deed afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas.

De rechtbank overwoog verder dat het aan eiser was om alle relevante elementen ter staving van zijn asielaanvraag naar voren te brengen. Verweerder had zich terecht op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser niet geloofwaardig waren, vooral gezien het feit dat hij tegenstrijdige verklaringen had afgelegd over zijn detentie en de meldplicht die aan hem was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij bij terugkeer naar Soedan een reëel risico liep op een behandeling die in strijd was met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen. Eiser werd opgedragen Nederland binnen vier weken te verlaten. De uitspraak werd gedaan door rechter W.M.P. van Alphen, in aanwezigheid van griffier S. Zohrabian, en werd openbaar gemaakt op 19 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.1336

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M. Drenth),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

ProcesverloopBij besluit van 27 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.1337 plaatsgevonden te Breda op 10 februari 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Soedanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij vreest om bij terugkeer naar Soedan opgepakt, gevangen genomen of gedood te worden door de politie of de geheime dienst. Eiser zou onderweg naar Kadugli op een dag staande gehouden zijn door de politie omdat bij brandstof bij zich had. Hij werd ervan verdacht benzine voor de opposanten te kopen of het doorverkopen van de benzine op de zwarte markt. Eiser zou acht dagen lang vastgehouden, ondervraagd en mishandeld/gemarteld zijn. De politie en militaire dienst wilden dat hij als informant voor hen ging werken om informatie te verzamelen van de opposanten. Eiser is vervolgens vrijgelaten en zou een wekelijkse meldplicht opgelegd hebben gekregen. Nadat eiser voor de tweede keer niet met bruikbare informatie kwam, heeft de politie gezegd dat hij niet meer vrijgelaten zou worden indien hij de volgende keer niet met bruikbare informatie zou komen. Hij heeft vervolgens Soedan verlaten op 30 november 2018.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid Vw [1] juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c Vw. Verweerder acht de nationaliteit van eiser geloofwaardig. De identiteit en herkomst van eiser worden ongeloofwaardig geacht, nu eiser geen documenten heeft overgelegd om zijn identiteit te onderbouwen. Ook heeft eiser wisselende verklaringen afgelegd over zijn naam, geboortedatum en woonplaats in Soedan. Daarnaast acht verweerder het niet geloofwaardig dat eiser in begin oktober 2018 is opgepakt door militairen en in detentie is gehouden voor acht dagen. Verweerder acht zijn verklaringen omtrent de opgelegde meldplicht ook ongeloofwaardig.
4. Eiser voert aan dat zijn herkomst wel degelijk is aangetoond nu zijn uiterlijk kenmerkend is voor de leden van de Nuba-bevolkingsgroep. Ook zou eiser afdoende hebben verklaard over zijn verhuizingen en de gebruiken en tradities van de Nuba. Hiertoe verwijst eiser naar een krantenartikel uit
Trouw. [2] Eiser voert verder aan dat niet wordt ingezien waarom het ontbreken van documenten hem wordt tegengeworpen bij het aannemen van zijn identiteit, nu zijn nationaliteit wel geloofwaardig is geacht. Dat eiser in Italië een andere geboortedatum heeft genoemd, zou niet maken dat zijn gestelde identiteit niet gevolgd kan worden. Hij was jong en wilde zichzelf beschermen. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder onzorgvuldig en ongemotiveerd heeft gehandeld en ook niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht. Eiser zou namelijk voldoende gedetailleerd verklaard hebben over zijn arrestatie, detentie en vrijlating. In het verlengde hiervan voert eiser aan dat Soedan nog steeds te kampen zou hebben met politieke conflicten. Hij verwijst hiertoe naar een artikel van het UNCHR. [3] Ook zou eiser niet alles gedetailleerd kunnen verklaren, omdat hij een traumatische gebeurtenis heeft meegemaakt. Verweerder heeft hiervoor geen compassie getoond. Tenslotte voert eiser aan dat het terugkeerbesluit in strijd is met artikel 3 EVRM [4] en de corona-pandemie zich verzet tegen een onmiddellijk vertrek naar Soedan. Er zouden nog geen vaccinaties beschikbaar zijn in Soedan en de gezondheidszorg zou ondermaats zijn.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank stelt voorop dat, gelet op artikel 31 van de Vw, het op de weg van eiser ligt om alle elementen ter staving van zijn asielaanvraag naar voren te brengen. Deze elementen omvatten de verklaringen van eiser en alle relevante documentatie in het bezit van eiser. Verweerder beoordeelt de relevante elementen in samenwerking met eiser.
6. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn gestelde identiteit en herkomst niet geloofwaardig zijn. Verweerder heeft daaraan ten grondslag kunnen leggen dat eiser geen documenten heeft overgelegd waarmee zijn identiteit kan worden vastgesteld. Daarnaast heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd over zijn naam en geboortedatum. Hierbij wordt opgemerkt dat eiser niet alleen in Italië een valse geboortedatum en naam heeft opgegeven, maar ook tijdens zijn asielprocedure in Nederland. Zo geeft eiser tijdens zijn intakegesprek bij de Vreemdelingepolitie aan [naam] te heten en geboren te zijn op 1 juni 2000 geboren. [5] Tijdens zijn eerste gehoor geeft eiser in eerste instantie aan [naam] te heten. [6] Vervolgens verklaart eiser dat hij officieel [naam] heet. [7] Over zijn geboortedatum verklaart eiser dat hij niet op [geboortedatum] is geboren, maar op [geboortedatum]. [8] Het wisselend verklaren over zijn identiteit en geboortedatum, acht de rechtbank geenszins verschoonbaar, nu van eiser verwacht mag worden dat hij naar waarheid verklaart. Dit doet verdere afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. Dat eiser zichzelf probeerde te beschermen doet hier niet aan af. Het vragen van internationale bescherming wordt gedaan op basis van vertrouwen en van eiser mag verwacht worden dat hij geen gegevens achterhoudt en naar waarheid verklaart. Verweerder heeft zich hierdoor niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser, in het kader van het herkomstonderzoek, niet het voordeel van de twijfel wordt gegund.
7. Verder wordt overwogen dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gestelde detentie en opgelegde meldplicht van en aan eiser ongeloofwaardig zijn te achten. Verweerder heeft het terecht opmerkelijk gevonden dat eiser gedurende drie jaar, de politie of andere autoriteiten nooit is tegengekomen tijdens zijn reizen naar Kadugli, vooral nu eiser zelf verklaart dat er een grote schaarste was aan brandstof en dat de politie iedereen controleerde die brandstof bij zich had. [9] Anderen zouden wel vaak de politie of militairen tegenkomen. Ook heeft eiser tegenstrijdige verklaringen afgelegd over of hij wel of niet als opposant werd gezien door de politie. In eerste instantie heeft eiser verklaard dat hij ten tijde van zijn vrijlating nog steeds als opposant werd gezien door de politie. [10] Vervolgens verklaart eiser dat de politie hem nooit vrij zouden laten, als zij geloofden dat hij voor de oppositie werkte. Gevraagd is wat eiser heeft gedaan om de politie te overtuigen dat hij niet tot de oppositie behoort. [11] Hierop heeft eiser verklaard dat de politie hem alleen zou geloven indien hij voor hen zou werken en de politie informatie zou verschaffen. Nu eiser hier niet eenduidig over heeft verklaard, heeft verweerder eiser terecht kunnen tegenwerpen dat dit grote afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen.
8. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien dat eiser na zijn vertrek uit Al Haijarat op 16 oktober 2018 nog tot 30 november 2019 in Melleet heeft verbleven en vervolgens zonder problemen is uitgereisd. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij een meldplicht had, dat de autoriteiten alles over hem weten en dat hij gemakkelijk opgespoord kan worden. Desgevraagd geeft eiser aan dat het hierdoor niet mogelijk is om zich elders te vestigen en dat hij achtervolgd werd door informanten. Ook heeft eiser tegenstrijdig en wisselend verklaard over deze informanten. Eiser verklaart eerst dat hij achtervolgd werd door informanten en dat zij keken waar hij naartoe ging. [12] Vervolgens heeft eiser verklaard dat hij persoonlijk niemand gezien heeft, maar dat hij verwacht dat hij achtervolgd wordt. [13] Indien de politie eiser zo nauwlettend in de gaten hield, valt niet in te zien hoe eiser dan nog zo lang in Soedan heeft kunnen wonen zonder enige problemen.
9. Verweerder heeft niet ten onrechte geen uitstel van vertrek verleend aan eiser. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 EVRM. Eiser is hierin niet geslaagd, nu uit niets volgt dat eiser bij terugkeer naar Soedan vanwege het coronavirus niet de benodigde zorg zal krijgen. Het betoog van eiser faalt.
10. De gronden die eiser voor het overige heeft aangevoerd komen in grote lijnen overeen met hetgeen eiser eerder in de procedure heeft aangevoerd. Verweerder is hier in het bestreden besluit uitvoerig en gemotiveerd op ingegaan. Omdat eiser deze gronden in beroep niet nader heeft aangevuld en ook niet uitlegt waarom volgens hem die motivering in het bestreden besluit onjuist is, kan de enkele herhaling van de gronden in de zienswijze in beroep de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet aantasten.
11. Nu verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond, heeft verweerder kunnen bepalen dat eiser Nederland op grond van artikel 61, eerste lid, van de Vw binnen vier weken moet verlaten.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S. Zohrabian, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
3.UNCHR:
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Intake Vreemdelingenpolitie, p.2.
6.Eerste gehoor, p.4.
7.Eerste gehoor, p.6.
8.Eerste gehoor, p.9.
9.Nader gehoor, p.14.
10.Nader gehoor, p.15.
11.Nader gehoor, p.17.
12.Nader gehoor, p.17.
13.Nader gehoor, p.19.