ECLI:NL:RBDHA:2021:1756

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
C/09/604231 / JE RK 20-2882
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van vier minderjarigen met gedragsproblemen en ontwikkelingsachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen, die allen kampen met gedragsproblemen en een ontwikkelingsachterstand. De ouders van de kinderen zijn onvoldoende in staat om de nodige structuur en begrenzing te bieden, en zijn ambivalent ten opzichte van de geboden hulpverlening. De zorgen over de kinderen zijn in de afgelopen periode toegenomen, wat heeft geleid tot de beslissing om de ondertoezichtstelling voor een jaar te verlengen en de machtiging tot uithuisplaatsing voor zes maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders, ondanks hun inspanningen, niet in staat zijn om de zorg voor de kinderen adequaat te dragen. De kinderen verblijven momenteel in een gezinshuis en een pleeggezin, waar zij beter tot hun recht komen. De rechtbank heeft benadrukt dat er nader onderzoek en diagnostiek moet plaatsvinden om de situatie van de kinderen en de ouders beter in kaart te brengen. De beslissing is genomen in het belang van de kinderen, die gebaat zijn bij een veilige en stabiele omgeving.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Meervoudige Kamer
Zaaksgegevens: C/09/604231 / JE RK 20-2882
Datum uitspraak: 29 januari 2021

Beschikking van de rechtbank

Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 14 december 2020 ingekomen verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:
- [minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2011 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 2] 2012 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
- [minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2017 te [geboorteplaats 2]
hierna te noemen: [minderjarige 3]
- [minderjarige 4]geboren op 4 augustus 2018 te [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] ;
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. W. van der Voet, gevestigd te Rotterdam,

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders.

Het procesverloop

Ter zitting van 18 december 2020 is het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing aangehouden tot deze zitting. De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- het proces-verbaal van de zitting van 18 december 2020;
- de update van de zijde van de gecertificeerde instelling, ingekomen op 26 januari 2021.
- de e-mail van de zijde van de advocaat van de moeder, inclusief producties, ingekomen op 28 januari 2021.
Op 29 januari 2021 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling.

Verzoek

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in respectievelijk een gezinsgerichte voorziening ( [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ) en een voorziening voor pleegzorg ( [minderjarige 4] ) voor de periode van één jaar. De gecertificeerde instelling heeft het verzoek, blijkens het verzoekschrift en het ter zitting besprokene, als volgt gemotiveerd.
De gecertificeerde instelling heeft onverkort ernstige zorgen over de kinderen en hun opvoedsituatie. De ouders zijn onvoldoende in staat om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] de (bovengemiddelde) opvoeding te geven die zij nodig hebben. Zij hebben moeite om de kinderen de basale zorg en veiligheid te bieden en hebben moeite om de kinderen consequent te begrenzen. De ouders handelen vanuit impulsiviteit, bagatelliseren de zorgen en komen afspraken niet altijd na. De opvoedsituatie is onveilig en instabiel en een thuisplaatsing van de kinderen is dan ook niet aan de orde. Daar komt bij dat de moeder in december 2020 prematuur is bevallen van een nieuw kindje, [minderjarige 5] Bij zijn geboorte is naar buiten gekomen dat bij de ouders sprake is van middelengebruik in de vorm van GHB en Phenibut, een slaapmiddel. De gecertificeerde instelling vindt dit zeer zorgelijk en de logeermomenten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn voor nu stilgelegd. De moeder is inmiddels een traject gestart bij de Brijder, de vader heeft zich hier nog niet gemeld. Het is van essentieel belang dat de ouders hun middelengebruik aanpakken, alsmede dat zij onderzoek en behandeling ondergaan voor hun persoonlijke problematiek. De kinderen doen het naar omstandigheden goed in de gezinshuizen en het pleeggezin waar ze verblijven. Er bestaan echter bij alle vier de kinderen zorgen over hun sociaal-emotionele, cognitieve en fysieke ontwikkeling en er is nader onderzoek nodig naar hun gedragsproblemen en mogelijk autisme. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank van 31 december 2020 zal de Beoordelingsboog voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] aangevuld worden. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt nog gezocht naar een vergelijkbaar in te zetten instrument om hun perspectief te kunnen bepalen, aangezien ’ [verblijfplaats] heeft aangegeven niet met dergelijke instrumenten te werken. De gecertificeerde instelling geeft aan ten minste een half jaar nodig te hebben om tot een goede perspectiefbepaling te kunnen komen. Nu de patronen niet zijn doorbroken, de zorgen over de situatie bij de ouders in de afgelopen periode zijn toegenomen en zowel de ouders als de kinderen langdurige hulpverleningstrajecten voor de boeg hebben, acht de gecertificeerde instelling het noodzakelijk om de ondertoezichtstelling en machtiging voor alle vier de kinderen tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van een jaar.

Het standpunt van de belanghebbenden

De moeder heeft, bij monde van haar advocaat, verweer gevoerd. De ouders hebben zich vanaf het begin van de kinderbeschermingsmaatregelen niet gehoord gevoeld. In alle verslagen worden feiten gepresenteerd waarin de ouders zich absoluut niet kunnen vinden. Het verslag van Family First uit 2018 is juist overwegend positief over de opvoedsituatie bij de ouders en zij hebben onvoldoende kans gekregen om te laten zien dat zij in staat zijn om de zorg voor de kinderen te dragen. In het afgelopen jaar liep het contact met de voormalig jeugdbeschermer niet goed en na het aanstellen van een nieuwe jeugdbeschermer bleek ineens dat de gecertificeerde instelling een perspectiefbesluit had genomen ten aanzien van de kinderen. Dit is gelukkig in december 2020 door de rechtbank teruggedraaid, maar er blijft wel een hardnekkig negatief beeld van de ouders bestaan. Ook in de briefrapportage van de gecertificeerde instelling staan opnieuw veel onjuistheden. Zo is er geen causaal verband aangetoond tussen de vroeggeboorte van de [minderjarige 5] en het middelengebruik van de moeder. Het middelengebruik waarover wordt gesproken is eveneens, naar de mening van de ouders, overdreven. De ouders gebruikten in het verleden slechts sporadisch GHB en Phenibut is een natuurlijk slaapmiddel. De moeder is hier reeds mee gestopt en zij is reeds gestart met een behandeling voor haar slaapproblematiek. Ook de vader staat open voor behandeling vanuit de Brijder. Daarnaast wordt al lange tijd gesproken over mogelijke kindeigen-problematiek bij de kinderen, maar tot op heden is bij geen enkel kind een diagnose gesteld. De ouders begrijpen dat de kinderen niet meteen thuis kunnen worden geplaatst, maar de maatregelen dienen wel voor een zo kort mogelijke duur te worden verlengd, maximaal voor zes maanden. In de komende maanden zullen de ouders zich richten op de zorg voor de pasgeboren [minderjarige 5] . Daarna moet echter de situatie bij de ouders opnieuw worden bekeken, zodat duidelijk wordt dat zij in staat zijn om voor de kinderen te zorgen en moet worden gewerkt aan een thuisplaatsing.
De moeder heeft hier zelf aan toegevoegd dat de kinderen destijds uit huis zijn geplaatst wegens zorgen over hun ontwikkeling. Ze ziet echter dat juist sinds de uithuisplaatsing hun ontwikkeling is gestagneerd. Alle hulpverlening ligt stil en onderzoeken komen niet van de grond. Voor de uithuisplaatsing was lange tijd hulpverlening op dagelijkse basis aanwezig in het gezin. Zij hebben nooit zorgen geuit over de opvoedsituatie. Daarnaast is de moeder zeer verbaasd over hetgeen door [medewerker] van de Brijder aan de gecertificeerde instelling is verteld en kan zij zich hierin niet vinden. De moeder is reeds gestopt met Phenibut en zal een traject gaan volgen om beter te kunnen slapen bij [verslavingsarts] van De Brijder, met wie zij reeds een afspraak heeft gehad. Tot slot is er bij de moeder nooit Borderline of enige andere diagnose vastgesteld.
De vader heeft zich aangesloten bij hetgeen namens en door de moeder naar voren is gebracht.

Beoordeling

De rechtbank is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank heeft ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en de opvoedsituatie bij de ouders. Alle vier de kinderen lopen op fysiek, cognitief en sociaal-emotioneel vlak achter in hun ontwikkeling. Bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is sprake van ernstige gedragsproblemen en [minderjarige 3] en [minderjarige 4] laten beiden apathisch gedrag zien. [minderjarige 3] is op vierjarige leeftijd nog niet zindelijk en heeft een spreek- en taalachterstand. Alle vier de kinderen lijken ondergestimuleerd te zijn geweest en mogelijk is er bij één of meer van de kinderen tevens sprake van autisme. De ouders zijn hierbij onvoldoende in staat om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] voldoende te begrenzen en hen de gestructureerde, voorspelbare en bovengemiddelde opvoedomgeving te bieden, die zij nodig hebben. De ouders lijken de ernst van alle zorgen onvoldoende in te zien en zijn ambivalent in het accepteren van hulpverlening. Enerzijds hebben de ouders veel hulp in hun gezin geaccepteerd en hiervan ook (deels) geprofiteerd. Anderzijds lijken de ouders moeite te hebben om hun problemen onder ogen te zien, zoals naar voren is gekomen vanuit de informatie van De Brijder. In de periode sinds de vorige zitting hebben zich daarnaast ontwikkelingen voorgedaan, waardoor de zorgen over het gezin zijn toegenomen. Op 19 december 2020 is de moeder te vroeg bevallen van haar nieuwe kindje [minderjarige 5] . Dit geeft extra zorgen en beïnvloedt de draagkracht van de ouders. Rondom de bevalling is echter ook naar voren gekomen dat bij de ouders sprake is van gebruik van GHB en het slaapmiddel Phenibut. De rechtbank vindt dit zeer zorgelijk, gelet op de problemen die dit kan geven als het gaat om de zorg voor de kinderen. Het is essentieel dat de beide ouders, zowel de moeder als de vader, hun middelengebruik aanpakken en hiervoor behandeling gaan volgen.
Ter zitting is voorts naar voren gekomen dat er onduidelijkheid bestaat over de informatie van de gecertificeerde instelling over de problematiek van de ouders en de kinderen. Niet duidelijk is waarop de gecertificeerde instelling de diagnoses van de moeder en de kinderen baseert. Er dient op korte termijn onderzoek naar de problematiek van de kinderen en de ouders te worden gedaan en de gecertificeerde instelling moet de informatie die zij heeft overgelegd, onder de loep nemen. Indien nodig dient deze informatie aangevuld en/of gerectificeerd te worden. Deze onduidelijkheden zijn echter geen aanleiding om de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing niet te verlengen. De zorgen over het gezin zijn ernstig en de kinderen zijn gebaat bij de plaatsing in de gezinshuizen en het pleeggezin. De ondertoezichtstelling zal worden daarom verlengd voor de duur van een jaar. De rechtbank verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden. In deze periode dient een helder beeld te worden verkregen inzake de (heroverweging van) de perspectiefbesluiten en eventuele diagnoses, zodat een gedegen beslissing kan worden genomen over de toekomst van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . Over zes maanden zal deze informatie en het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing voor het overige opnieuw ter zitting worden beoordeeld.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] van 5 februari 2021 tot 5 februari 2022 met behoud van de Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
en
verlengt de aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland verleende machtiging om [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in respectievelijk een gezinsgerichte voorziening ( [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ) en een voorziening voor pleegzorg ( [minderjarige 4] ) van 5 februari 2021 tot 5 augustus 2021;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting van de Meervoudige Kamer,
gelegen vóór 5 augustus 2021;
verzoekt de gecertificeerde instelling om uiterlijk
één weekvoorafgaand aan voornoemde zitting een schriftelijke rapportage te overleggen over de stand van zaken;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
- de gecertificeerde instelling;
- de vader;
- de moeder;
- de advocaat van de moeder, mr. W. van der Voet.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2021 door mr. C.F. Mewe, mr. O.F. Bouwman en mr. A.E.J. Satink, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B. Boekema als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 24 februari 2021.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.