ECLI:NL:RBDHA:2021:1769

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20/1885
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van gezinsleven in het kader van verblijfsdoel familie en gezin

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 februari 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een 60-jarige alleenstaande Syrische vrouw, tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 6 maart 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van 31 januari 2020, waarin verweerder geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aannam tussen eiseres en haar zoon, referent. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 januari 2021, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referent, en dat de omstandigheden in Syrië, waaronder de medische problematiek van eiseres, niet adequaat waren gewogen.

De rechtbank concludeerde dat er wel degelijk sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, mede gezien de langdurige scheiding van eiseres en referent en de verslechterde omstandigheden in Syrië. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht en de proceskosten aan eiseres vergoed moesten worden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de persoonlijke omstandigheden van betrokkenen in het kader van het EVRM.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/1885
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp.

Procesverloop

Eiseres heeft op 6 maart 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 31 januari 2020 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 15 januari 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam] , referent, en H. Al Sudani als tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben. Referent stelt de zoon van eiseres te zijn.
Referent heeft op 19 februari 2018 een aanvraag ingediend voor een afgifte van een mvv [1] met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’ voor eiseres ingediend.
Bij besluit van 9 oktober 2018 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties).
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard.
Beoordelingskader
2. In geschil is of er tussen eiseres en haar zoon sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [2] .
3. Het is vaste jurisprudentie van het EHRM [3] dat pas kan worden gesproken van een beschermenswaardig gezinsleven tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than the normal emotional ties’); er moet sprake zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid (‘additional elements of dependancy’). Het EHRM heeft dat bijvoorbeeld overwogen in rechtsoverweging 32 van het arrest in de zaak A.W. Khan tegen het Verenigd Koninkrijk [4] . Als geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid en dus niet van beschermenswaardig gezinsleven, hoeft ook geen belangenafweging te worden gemaakt, omdat dan geen sprake kan zijn van schending van artikel 8 van het EVRM.
4. Uit de jurisprudentie van het EHRM, waaronder het arrest van Kopf en Liberda tegen Oostenrijk [5] , volgt verder dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Voor de beoordeling daarvan kunnen relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkene en de banden met het land van herkomst.
5. Volgens de uitspraak van de Afdeling [6] van 4 april 2019 [7] is voor de vaststelling van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen een ouder en een niet-jongvolwassen meerderjarig kind vereist dat ‘more than the normal emotional ties’ bestaan, dat voor deze ‘ties’ onder meer financiële of materiële afhankelijkheid van belang kan zijn en dat verweerder hierbij zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht mag toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven.
Standpunt eiseres
6. Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat verweerder de bijkomende elementen van afhankelijkheid onvoldoende in onderlinge samenhang heeft beoordeeld. Eiseres stelt dat zij zowel in financiële als in emotionele zin afhankelijk is van referent en dat daarbij meer en andere psychische en medische factoren spelen die maken dat zij niet in staat is om voor zichzelf te zorgen. Eiseres stelt daarbij dat zij in Syrië al werd verzorgd door referent en zijn echtgenote en dat er geen andere kinderen meer zijn in Syrië. Zij stelt dat zij niet alleen alleenstaand is, maar ook geen stabiele verblijfplaats of een inkomen heeft en dat er in Syrië geen stabiele zorg aanwezig is. Eiseres heeft tevens een beroep gedaan op de Gezinsherenigingsrichtlijn.
Standpunt verweerder
7. Verweerder heeft in het bestreden besluit geen familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aangenomen tussen eiseres en referent. Verweerder heeft daartoe – onder meer – overwogen dat eiseres al meer dan zeven jaren gescheiden woont van referent en dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij ondanks haar leeftijd en de door haar gestelde medische situatie, al dan niet met hulp van familieleden en kennissen, niet in staat is zich zonder de hulp van referent staande te houden. Over de medische situatie heeft verweerder overwogen dat uit de toegezonden medische verklaringen weliswaar blijkt dat er sprake is van lichamelijke klachten, maar dat daaruit niet blijkt dat referent en zijn echtgenote specifiek degenen zijn die de zorg dienen te verstrekken, noch dat eiseres hierdoor uitsluitend afhankelijk is van hun zorg. Verweerder heeft aansluitend overwogen dat eiseres onvoldoende heeft onderbouwd waarom haar andere zoon [naam] , die nu in Duitsland woont, niet voor haar kan zorgen.
Oordeel rechtbank
8. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres een thans 60-jarige alleenstaande vrouw is zonder vaste woon- of verblijfsplaats in Syrië. Eiseres heeft verklaard dat zij twee keer getrouwd is geweest. Haar eerste man (de vader van referent) is in 1981 overleden en van haar tweede man is zij gescheiden. Eiseres heeft verklaard dat zij drie kinderen heeft: twee zoons en een dochter. De kinderen zijn allemaal naar Europa gevlucht. Referent verblijft met zijn gezin in Nederland. Zoon [naam] woont in Duitsland. Met haar dochter heeft zij geen contact meer. Volgens de eigen verklaring van eiseres is haar woning in 2013 in de oorlog verwoest en logeert zij sindsdien afwisselend bij familie (nicht of broer). Dit alles wordt door verweerder niet bestreden. Vast staat ook dat er sprake is van medische problematiek. Uit de door eiseres overgelegde medische informatie blijkt dat zij kampt met rugpijnklachten en een hoge bloeddruk. Eiseres stelt voorts dat zij financieel afhankelijk is van referent, dat hij haar regelmatig geldt stuurt.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het geval van eiseres bij de toets aan het criterium van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie de gestelde en niet betwiste bijkomende elementen van afhankelijkheid onvoldoende in onderlinge samenhang heeft gewogen.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende beoordeeld of alle hiervoor genoemde en niet bestreden omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, maken dat sprake is van daadwerkelijke hechte persoonlijke banden die een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie opleveren. De rechtbank is van oordeel dat verweerder te veel gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat eiseres zich sinds het vertrek van referent noodgedwongen heeft kunnen handhaven in Syrië. De rechtbank stelt vast dat verweerder in dat verband het tijdsverloop sinds het vertrek van referent en zijn gezin uit Syrië uitsluitend in het nadeel van eiseres heeft meegewogen. De rechtbank acht het evenwel voorstelbaar dat, met het verstrijken van jaren, in combinatie met een verergerende medische problematiek en de lastige leefomstandigheden van eiseres in Syrië, de afhankelijkheid juist toeneemt. Niet uitgesloten kan worden dat er wellicht in 2012 nog geen sprake was van een meer dan normale afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent, maar dat die er inmiddels wel is, door de hogere leeftijd van eiseres in combinatie met een toegenomen zorgbehoefte en het feit dat nu al vele jaren geen van haar kinderen in Syrië verblijft. Verweerder heeft bovendien onvoldoende rekening gehouden met de huidige algemene (veiligheids)situatie in Syrië (Damascus) en wat die betekent voor de vraag hoe reëel het is om ervan uit te gaan dat (verdere) familieleden of kennissen steeds hulp kunnen blijven bieden.
Conclusie en slotoverwegingen
11. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er tussen eiseres en referent geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht zal vergoeden. Daarnaast zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,= (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,= en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,= (honderdachtenzeventig euro) aan eiseres te vergoeden
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1.068,= (duizendachtenzestig euro) te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2021.
De rechter is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.machtiging tot voorlopig verblijf
2.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden
3.Europees Hof voor de Rechten van de Mens
4.Zaak A.W. Khan tegen het Verenigd Koninkrijk, 12 juni 2010, no. 47486/06, www.echr.coe.int
5.Zaak Kopf en Liberda tegen Oostenrijk, 17 april 2012, no. 1598/06, www.echr.coe.int
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State