In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 februari 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een 60-jarige alleenstaande Syrische vrouw, tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 6 maart 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van 31 januari 2020, waarin verweerder geen gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aannam tussen eiseres en haar zoon, referent. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 15 januari 2021, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en referent, en dat de omstandigheden in Syrië, waaronder de medische problematiek van eiseres, niet adequaat waren gewogen.
De rechtbank concludeerde dat er wel degelijk sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, mede gezien de langdurige scheiding van eiseres en referent en de verslechterde omstandigheden in Syrië. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht en de proceskosten aan eiseres vergoed moesten worden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de persoonlijke omstandigheden van betrokkenen in het kader van het EVRM.