ECLI:NL:RBDHA:2021:1857

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
NL20.21694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een vrouw van Sri Lankaanse nationaliteit, had haar aanvraag ingediend op basis van een eigendomsconflict over een stuk land in Karunadduken, waar zij na 30 jaar terugkeerde. De rechtbank constateerde dat eiseres tijdig een zienswijze had ingediend, maar dat verweerder dit in zijn bestreden besluit niet had erkend. Dit leidde tot de conclusie dat eiseres in haar belangen was geschaad. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag onzorgvuldig was en vernietigde het bestreden besluit. Verweerder werd opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de zienswijze van eiseres in acht genomen moest worden. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan eiseres, vastgesteld op € 1.335,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door de overheid en de noodzaak om tijdig op ingediende zienswijzen te reageren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.21694

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], geboren op [geboortedag] 1970, van Sri Lankaanse nationaliteit, eiseres
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Gambier).

ProcesverloopBij besluit van 18 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw). Ook heeft verweerder eiseres geen reguliere vergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw juncto artikel 3.6ba, eerste lid, Vreemdelingenbesluit (Vb) en geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw verleend.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft twee verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij eigenaar is van een stuk land in Karunadduken en dat ze in 2011 na ongeveer 30 jaar weer terug is gekeerd naar het stuk land. In 2011 kwam eiseres erachter dat het stuk land een nieuwe eigenaar heeft, genaamd [naam] . Eiseres wilde haar land terug, maar ze kreeg een halve hectare. De akkerbouw en het rijstveld bleven in eigendom van de nieuwe landeigenaar. Eiseres was het hier niet mee eens en ze raakte betrokken bij een eigendomsconflict. Tegen eiseres werd een
civiele procedure gestart. Eiseres heeft verklaard dat de nieuwe landeigenaar een invloedrijke Singalese man is en dat hij de Criminal Investigation Department (CID) heeft ingeschakeld om eiseres en haar echtgenoot te dwingen zich niet meer met zijn stuk land te bemoeien. Eiseres en haar echtgenoot zijn meerdere keren door de CID bedreigd en onder druk gezet. Op 7 juli 2019 is de man van eiseres vervolgens vermoord door de CID. De CID is sinds de dood van de echtgenoot van eiseres opzoek naar haar.
2. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Civiel conflict over eigendom stuk land in Karunaddukeni;
Problemen met de Criminal Investigation Department (CID) vanwege het civiele conflict.
3. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de relevante elementen 1 en 2 geloofwaardig worden geacht en dat relevant element 3 niet geloofwaardig wordt geacht. Hij concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij voert aan dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft overwogen dat er geen zienswijze is ingediend. De gemachtigde van eiseres heeft op 17 december 2020 per fax een zienswijze ingediend en daar heeft verweerder in het bestreden besluit ten onrechte geen rekening mee gehouden.
5. De rechtbank stelt vast dat uit het verzendoverzicht/de faxbevestiging behorend bij de overgelegde zienswijze blijkt dat de zienswijze op 17 december 2020 om 22:31 uur per fax naar het juiste (fax)nummer van verweerder is verzonden. Verweerder heeft (ter zitting) niet betwist dat eiseres daarmee heeft aangetoond tijdig een zienswijze te hebben ingediend. De rechtbank gaat op grond van het vorenstaande uit van een tijdige indiening van de zienswijze.
6. Aangezien de zienswijze tijdig is ingediend heeft verweerder in het bestreden besluit ten onrechte overwogen dat eiseres geen zienswijze heeft ingediend en is verweerder ten onrechte niet ingegaan op de door eiseres ingediende zienswijze. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond is en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit in verband met strijd met artikel 42, derde lid, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder heeft na het bestreden besluit tweemaal een verweerschrift uitgebracht. In het eerste verweerschrift van 18 februari 2021 is alsnog ingegaan op de zienswijze. Eiseres heeft hierop gereageerd door een standpunt in te nemen ten aanzien van de gevolgde procedure. Bij wijze van ten overvloede opmerkingen heeft gemachtigde van eiseres een inhoudelijke reactie gegeven op het verweerschrift. Verweerder heeft daarop in het verweerschrift van 26 februari 2021 gereageerd en daarbij het standpunt ingenomen dat de rechtsgevolgen in stand moeten worden gelaten omdat eiseres niet in haar belangen is geschaad. Volgens verweerder zijn alle inhoudelijke standpunten uitgewisseld en zou in een nieuw besluit niets anders hebben gestaan dan in deze twee verweerschriften. De rechtbank volgt dit niet. Gemachtigde van eiseres heeft terecht aangevoerd dat verweerder in het besluit en niet in het verweerschrift had moeten ingaan op de zienswijze. De rechtbank heeft ter zitting aangegeven het met eiseres eens te zijn en uitsluitend als eiseres een spoedige inhoudelijke uitspraak zou wensen en daartoe zou verzoeken om op grond van beide verweerschriften en de reactie daarop uitspraak te doen of een bestuurlijke lus te wensen dat te volgen. Gemachtigde van eiseres heeft aangegeven dat dit niet in het belang van eiseres is en zij enkel bij wijze van een ten overvloede overweging heeft gereageerd om te voorkomen dat de rechtbank zou overwegen dat ze voldoende gelegenheid heeft gehad om inhoudelijk te reageren en bij gebreke daaraan het beroep ongegrond te verklaren. Gemachtigde van eiseres heeft aangegeven dat indien in het besluit wel zou zijn ingegaan op de zienswijze, zij uitgebreider zou hebben gereageerd dan zij nu heeft gedaan als reactie op het verweer. Dit is mede veroorzaakt doordat de verweerschriften kort voor de zitting aan het digitale dossier zijn toegevoegd. De rechtbank heeft voorgehouden dat het aan verweerder opdragen om een nieuw besluit te nemen wel tijdsverloop met zich zal brengen, maar dat dit op zichzelf geen reden is om de onzorgvuldige handelwijze van verweerder te “repareren”. Verweerder is direct na het nemen van het besluit door gemachtigde van eiseres gewezen op het ten onrechte niet betrekken van de zienswijze. Verweerder heeft dit erkend en heeft gemotiveerd uitgelegd dat dit aan zijn “systeem” te wijten is. Verweerder heeft bovendien voldoende tijd gehad om zijn besluit in trekken, een nieuw besluit of een aanvullend besluit te nemen. Verweerder kiest er echter voor een verweerschrift uit te brengen en enkel omdat gemachtigde van eiseres inhoudelijk reageert hiermee te volstaan. De rechtbank acht deze handelwijze onzorgvuldig waarbij de rechtbank betrekt dat gemachtigde kort voor de zitting tot heeft moeten reageren op uitgebreide verweerschriften. Juist nu verweerder op landelijk niveau aan de rechtbanken aangeeft niet steeds te kunnen voldoen aan het uitbrengen van verweerschriften als rechtbanken daarom verzoeken, valt de keuze om dat in deze zaak, waarin evident is dat verweerder een gebrekkig gemotiveerd besluit heeft genomen, juist wel tweemaal een verweerschrift uit te brengen in plaats van eenvoudigweg een nieuw besluit te nemen waarin “gewoon” op de zienswijze wordt ingegaan niet goed te begrijpen. De rechtbank stelt vast dat eiseres wel in haar belangen is geschaad door de handelwijze van verweerder om eerst in een verweerschrift in te gaan op de tijdig ingediende zienswijze, zodat verweerder een nieuw besluit zal moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken. De rechtbank zal hieraan geen dwangsom verbinden omdat de procesvertegenwoordiger desgevraagd ter zitting heeft toegezegd er op toe te zien dat spoedig zal worden overgegaan tot het nemen van een nieuw besluit.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Gelet op de handelwijze van verweerder waarin in het eerste verweerschrift voor het eerst op de zienswijze is ingegaan, heeft gemachtigde van eiseres naast het indienen van de gronden op dit verweerschrift moeten reageren. De rechtbank zal, zoals besproken ter zitting, deze extra noodzakelijke handeling van gemachtigde van eiseres betrekken bij de proceskostenveroordeling. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.335,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor de reactie op het verweerschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak te nemen op de met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.335,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.C.M. Boerboom, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 3 maart 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.