ECLI:NL:RBDHA:2021:186

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6555
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid voorzieningenrechter in bestuursrechtelijke procedure omtrent teakhoutimport uit Myanmar

In deze zaak hebben verzoeksters, twee B.V.'s die handelen in teakhout, een verzoek ingediend bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om een bestuurlijk rechtsoordeel te geven over de voorgenomen import van teakhout uit Myanmar. Dit verzoek werd afgewezen, waarna de verzoeksters bezwaar maakten en de voorzieningenrechter vroegen om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 15 januari 2021 uitspraak gedaan en verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek. De rechter overwoog dat de mededeling van de Minister geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was, omdat het geen wijziging in de rechten en verplichtingen van de verzoeksters teweegbracht. De voorzieningenrechter merkte op dat verzoeksters niet aannemelijk hadden gemaakt dat het voor hen onevenredig bezwarend was om een eventueel besluit van de Minister af te wachten. De uitspraak benadrukt de noodzaak dat een bestuursrechter alleen bevoegd is om geschillen te beoordelen indien er sprake is van een besluit zoals gedefinieerd in de Awb. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6555
uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 januari 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoekster 1] B.V. te [vestigingsplaats 1] , en [verzoekster 2] B.V. te [vestigingsplaats 2] , verzoeksters

(gemachtigde mr. P.M.J. de Haan)
tegen

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde mr. E.M. Scheffer)

Procesverloop

Bij brief van 8 september 2020 hebben verzoeksters bij verweerder onder verwijzing naar artikel 13, eerste lid, van de Europese Houtverordening een verzoek ingediend om een bestuurlijk rechtsoordeel te geven over de voorgenomen import van een partij teakhout uit Myanmar in de vorm van een appellabel besluit.
Op 1 oktober 2020 hebben verzoekster een tweede, soortgelijk verzoek gedaan.
Door middel van een email van 8 oktober 2020 heeft verweerder (namens deze: [A] , medewerker advisering team bestuurlijke maatregelen 1 LNV bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, directie Strategie, divisie Juridische Zaken) aan verzoeksters medegedeeld dat beide verzoeken worden afgewezen en dat geen bestuurlijk rechtsoordeel wordt gegeven.
Hiertegen hebben verzoeksters bij brief van 13 oktober 2020 een bezwaarschrift ingediend bij verweerder.
Bij brief van gelijke datum hebben verzoeksters de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij brieven van (onder meer) 15 oktober 2020 en
23 november 2020 hebben verzoeksters het verzoek nader onderbouwd.

Overwegingen

1.1
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
1.3
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2. In deze procedure moet worden beoordeeld of verzoekster wel opkomt tegen een besluit in de zin van de Awb. Hierover wordt het volgende overwogen.
3.1
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
3.2
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
3.3
In artikel 7:1, eerste lid, van de Awb is neergelegd dat alvorens beroep kan worden ingesteld, eerst bezwaar moet worden gemaakt.
4. Uit de stukken blijkt het volgende. Verzoeksters handelen onder meer in teakhout. In hun verzoek aan verweerder van 8 september 2020 hebben verzoeksters verweerder (namens deze: de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit NVWA) verzocht om een proeflading teakhout uit Myanmar (die nog in Myanmar ligt) preventief te toetsen aan het stelsel van zorgvuldigheidseisen zoals opgenomen in Verordening (EU) Nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (hierna: de Houtverordening). Verweerder is daarbij verzocht te oordelen dat het kopen van teakhout uit Myanmar door verzoeksters als handelaar van een Italiaanse marktdeelnemer, waarbij laatstgenoemde voor eigen rekening en risico het hout in de Europese Unie heeft ingevoerd, niet in strijd is met de Houtverordening als voldaan is aan artikel 5 van de Houtverordening. Hetgeen verzoeksters aanvoeren komt (samengevat) hierop neer dat zij verweerder uitdrukkelijk hebben verzocht om guidance als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Houtverordening, welke bepaling voorschrijft dat verweerder bijstand verstrekt en adviezen geeft aan kleine en middelgrote ondernemingen om het voor hen gemakkelijker te maken om te voldoen aan de eisen van de Houtverordening, in het bijzonder bij de uitvoering van het stelsel van zorgvuldigheidseisen als bedoeld in artikel 6 van die verordening. In het kader van die guidance-verplichting hebben verzoeksters verzocht om het door hen toegepaste of toe te passen stelsel van zorgvuldigheidseisen bij de import van een (proef)lading te beoordelen in de vorm van een bestuurlijk rechtsoordeel. Door geen uitvoering te geven aan de volgens verzoeksters verplichte guidance handelt verweerder in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Houtverordening. Daarmee worden de bedrijfseconomische belangen van verzoeksters volgens hen ernstig geschaad, zozeer dat hun voortbestaan op het spel staat.
5. Verweerder stelt dat de email van 8 oktober 2020 geen bestuurlijk rechtsoordeel behelst en alleen daarom al niet als besluit kan worden aangemerkt. Ook de weigering om een bestuurlijk rechtsoordeel te geven is volgens verweerder geen besluit.
6.1
De voorzieningenrechter overweegt het volgende. De bestuursrechter is alleen bevoegd om een geschil te beoordelen dan wel een voorlopige voorziening te treffen indien dit een besluit in de zin van artikel 1.3, eerste lid, van de Awb betreft.
6.2
De email van 8 oktober 2020 behelst de mededeling dat geen bestuurlijk rechtsoordeel wordt gegeven over de (voorgenomen) houtimport uit Myanmar. Daarbij is benadrukt dat de NVWA alleen handhavend optreedt in het kader van de naleving van de Houtverordening, en (dus) geen oordeel geeft over de vraag of het stelsel van zorgvuldigheidseisen volledig is doorlopen toegepast, voordat een marktdeelnemer hout op de Europese markt brengt.
6.3
Een dergelijke mededeling is geen besluit in de zin van de Awb. Het betreft geen bestuurlijke rechtshandeling omdat de desbetreffende mededeling op geen enkele wijze een wijziging in de rechten en verplichtingen van verzoeksters teweeg brengt.
6.4
Verzoeksters wijzen ter onderbouwing van hun stelling dat wel bezwaar en beroep openstaat op de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het gebied van bestuurlijke rechtsoordelen, specifiek naar die gevallen waarin is geoordeeld dat sprake is van een zeer uitzonderlijke situatie die maakt dat een bestuurlijk rechtsoordeel wél met een besluit dient te worden gelijkgesteld. Kenmerk van die rechtspraak is dat het in bepaalde uitzonderlijke gevallen onevenredig bezwarend is om een aanvraag in te dienen of een besluit omtrent handhaving af te wachten. Het beroep op deze rechtspraak kan verzoeksters niet baten, nu in dit geval niet een bestuurlijk rechtsoordeel voorligt maar een weigering om zo’n oordeel te geven.
6.5
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat verzoeksters niet aannemelijk hebben gemaakt dat het voor hen onevenredig bezwarend is om een eventueel besluit van verweerder over de in geding zijnde proefpartij teakhout af te wachten. Indien het klopt dat bij de import daarvan is voldaan aan het stelsel van zorgvuldigheidseisen, zoals verzoeksters hebben benadrukt, dan ligt een handhavingsbesluit immers niet in de rede.
Ook overigens is niet aannemelijk gemaakt dat het voortbestaan van beide ondernemingen staat of valt met de weigering van verweerder om zich uit te laten over deze voorgenomen import uit Myanmar.
6. De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 januari 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.