ECLI:NL:RBDHA:2021:1874

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
NL20.8740
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding na intrekking van het bestreden besluit, beroep en verzoek om voorlopige voorziening zijn geen samenhangende zaken

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de proceskostenvergoeding na de intrekking van een bestreden besluit. Eiser had op 10 april 2020 een asielaanvraag ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk was verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Op 10 februari 2021 trok de staatssecretaris het bestreden besluit in en bood aan om de door eiser gemaakte proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 525. Eiser trok vervolgens het beroep in, maar verzocht de staatssecretaris om de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 1050. De rechtbank gaf de staatssecretaris de gelegenheid om op dit verzoek te reageren, waarop de staatssecretaris zijn aanbod van € 525 handhaafde.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overwoog dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Eiser had recht op vergoeding van de proceskosten, omdat de staatssecretaris aan hem tegemoet was gekomen. De rechtbank oordeelde dat het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening geen samenhangende zaken zijn, omdat ze verschillende procedures met verschillende doelen betreffen. Eiser heeft recht op vergoeding van de proceskosten voor zowel het beroep als het verzoek.

De rechtbank heeft het verzoek van eiser als kennelijk gegrond toegewezen en de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 534, gebaseerd op de regels van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld binnen zes weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.8740

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Bij het besluit van 10 april 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 10 februari 2021 het bestreden besluit ingetrokken en aangeboden de door eiser gemaakte proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 525.
Naar aanleiding hiervan heeft eiser het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 1050.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft op 11 februari 2021 meegedeeld te blijven bij zijn aanbod om € 525 aan proceskosten te voldoen.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Verweerder is aan eiser tegemoetgekomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb.
4. Verweerder betoogt dat het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Bpb moeten worden beschouwd.
Verweerder stelt dat voor de proceshandelingen in deze zaken één punt moet worden toegekend.
5. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt dit betoog niet. Een beroep en een verzoek om voorlopige voorziening zijn geen samenhangende zaken, omdat er sprake is van verschillende procedures met verschillende doelen. Het beroep in deze zaak richt zich immers tegen de afwijzing van eisers asielaanvraag, terwijl hij met het verzoek wil bereiken dat hij de behandeling van het beroep in Nederland mag afwachten. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb, die afwijking van de forfaitaire regeling voor de kosten rechtvaardigen, is niet gebleken. Dit betekent dat eiser voor zowel het beroep als het verzoek recht heeft op vergoeding van de proceskosten.
6. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe en veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534, met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 534 (vijfhonderdvierendertig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.