7.3.Het oordeel van de rechtbank
1. [slachtoffer 1]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 2.000,- .
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.000,-, bestaande uit immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 21 april 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar zijn toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 april 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 1].
2. [slachtoffer 2]
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post materiële schade, de benadeelde partij deels, dat wil zeggen tot een bedrag van € 275,- niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. Dit deel van de vordering is namens de verdachte (gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de post materiële schade, voor zover het een bedrag betreft van € 276,55, is namens de verdachte niet (voldoende gemotiveerd) betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 3 bewezenverklaarde feit, ter grootte van dit deel van het gevorderde bedrag.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 3 bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 1.000,- .
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.276,55,-, bestaande uit € 276,55 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 24 juni 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 3 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar zijn toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.276,55,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 juni 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2].