ECLI:NL:RBDHA:2021:1943

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
C/09/599808 / KG ZA 20-891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • S.J. Hoekstra - van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over de handhaving van verbodsvonnissen en dwangsommen tussen eiser en gedaagde

In deze zaak, die op 5 februari 2021 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een kort geding waarin eiser vorderingen heeft ingesteld tegen gedaagde met betrekking tot de handhaving van eerder opgelegde verbodsvonnissen. Eiser heeft in het verleden diverse verboden opgelegd gekregen, waaronder het verbod om bepaalde uitlatingen te doen over gedaagde en het gebruik van privé-gegevens van gedaagde. Eiser vordert in dit kort geding dat gedaagde de opeising van dwangsommen staakt, maar de rechtbank wijst deze vordering af. De rechtbank oordeelt dat eiser de opgelegde verboden heeft overtreden, wat leidt tot de conclusie dat de dwangsommen terecht zijn opgeëist door gedaagde. In reconventie vordert gedaagde een verhoging van de dwangsommen en de rechtbank gaat hierin mee, waarbij de dwangsom wordt verhoogd naar € 20.000,- per overtreding met een maximum van € 1.000.000,-. De rechtbank benadrukt dat de handhaving van de verbodsvonnissen noodzakelijk is om eiser te dwingen zich aan de rechterlijke uitspraken te houden. De kosten van het geding worden toegewezen aan gedaagde, en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/599808 / KG ZA 20-891
Vonnis in kort geding van 5 februari 2021
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats 1],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. P.B.A. Acda te Roermond (voorheen: mr. R.C. de Mol te Den Haag),
tegen:
[gedaagde]te [woonplaats 2],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaten mrs. P.L. Tjiam en L.M. van Schuylenburg te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door [gedaagde] overgelegde conclusie van antwoord, tevens houdende een eis in reconventie, met producties;
- de op 29 oktober 2020 gehouden mondelinge behandeling. Tijdens de mondelinge behandeling is de zaak pro forma aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen hun geschil(len) in onderling overleg te beëindigen;
- de correspondentie van partijen nadien over, kort gezegd, nadere aanhouding dan wel voortzetting van de zitting, de datum van die zitting en de advocatenwisseling aan de zijde van [eiser];
- de door [gedaagde] overgelegde akte wijziging van eis in reconventie en overlegging nadere producties;
- de op 22 januari 2021 gehouden voortgezette mondelinge behandeling, waarbij door zowel [eiser] als [gedaagde] pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
Partijen
2.1.
Partijen hebben in het verleden een zakelijke en een affectieve relatie met elkaar gehad. [gedaagde], die sinds 2005 in dienst was bij Centric, waarvan [eiser] eigenaar is, is van daaruit op enig moment onder meer te werk gesteld bij en heeft de directie gevoerd/de leiding gehad over een tweetal andere bedrijven van [eiser], te weten Duthler Solar Systems (DSS) en Wagner Solar GmbH, een zustervennootschap van DSS. [eiser] is tevens als aandeelhouder en bestuurder betrokken bij Strukton Groep N.V. (Strukton). Begin 2019 heeft de FIOD een inval gedaan bij Strukton.
2.2.
Zowel de zakelijke als de affectieve banden tussen partijen zijn in 2018 verbroken. Daarna zijn er diverse geschillen tussen partijen ontstaan, waarover zij veelvuldig hebben geprocedeerd. Een aantal van die procedures is relevant voor dit geding.
Procedures
2.3.
Bij kort geding vonnis van 25 juni 2019 van de rechtbank Overijssel (hierna:
het eerste verbodsvonnis) is, kort gezegd en voor zover thans relevant, onder 5.3 aan [eiser] verboden om op enigerlei wijze, in woord of geschrift, direct of indirect, middellijk of onmiddellijk, waaronder tevens te verstaan via email, internet, intranet, websites of weblogs, uit te spreken dat de communicatie tussen [gedaagde] en de AIVD op enigerlei wijze te maken heeft met de inval van de FIOD bij en/of het onderzoek van de FIOD naar Strukton, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per keer en/of dag dat [eiser] niet aan deze veroordeling voldoet, zulks tot een maximum van € 200.000,-.
2.4.
Bij kort geding vonnis van 2 augustus 2019 van diezelfde rechtbank is geoordeeld dat [gedaagde] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [eiser] voormeld verbod herhaaldelijk heeft geschonden, ondanks de opgelegde dwangsom, waardoor het in dat vonnis bepaalde maximumbedrag aan verbeurde dwangsommen reeds is bereikt. Een krachtiger prikkel in de vorm van een hogere dwangsom wordt noodzakelijk geacht. [eiser] wordt daarom veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 10.000,- aan [gedaagde] per keer en/of dag dat hij na de betekening van dit vonnis niet voldoet aan de onder 5.3 van het eerste verbodsvonnis uitgesproken veroordeling, tot een maximum van € 500.000,-, de met ingang van 26 juni 2019 reeds verbeurde dwangsommen daaronder begrepen.
2.5.
Bij vonnis van 24 september 2019 van de rechtbank Amsterdam (hierna:
het tweede verbodsvonnis) is, kort gezegd en voor zover thans relevant, aan [eiser] en DSS met onmiddellijke ingang en met inachtneming van wat in het vonnis is overwogen over fraudeonderzoek, onder 5.3 verboden om:
a. zich toegang te verschaffen of aan derden toegang te geven tot de e-mailaccounts van [gedaagde] bij DSS en Wagner Solar of tot privé documenten van [gedaagde] die zich nog in dossierkasten bij DSS en Wagner Solar bevinden; en
b. gebruik te maken van reeds uit deze e-mailaccounts of dossierkasten gehaalde privé-gegevens van [gedaagde], waaronder mede wordt begrepen het delen van die gegevens met derden;
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- voor iedere overtreding van één of meer van de onder 5.3 uitgesproken verboden, tot een maximum van € 500.000,- is bereikt.
In het vonnis is over het fraudeonderzoek overwogen:
”Het gebruik door [eiser] en Duthler van de privé-gegevens van [gedaagde] is niet alleen niet legitiem, maar moet worden aangemerkt als misbruik. Het zal [eiser] c.s. dan ook worden verboden nog langer gebruik te maken van, of derden toegang te verlenen tot privé-gegevens die zich bevinden op dee-mailaccounts van [gedaagde] bij DSS en Wagner Solar en van andere privé stukken van [gedaagde] die zich nog in die kantoren bevinden. Het uit te spreken verbod staat niet in de weg aan een fraudeonderzoek door een onafhankelijk bureau. [gedaagde] heeft haar vorderingen ook zo ingericht dat een dergelijk onderzoek kan worden uitgevoerd.”
2.6.
De rechtbank Overijssel in kort geding heeft de daarop volgende vorderingen van DSS en [eiser] tot staking van de uitvoering van het tweede verbodsvonnis door inning door [gedaagde] van dwangsommen afgewezen. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het Hof) heeft bij arrest in kort geding van 3 november 2020 een vonnis van 15 april 2020 in de zaak tussen DSS en [gedaagde] bekrachtigd. Het Hof is kort gezegd van oordeel dat het tweede verbodsvonnis zo dient te worden uitgelegd dat i) DSS zich in het geheel geen toegang mag verschaffen tot de zakelijke e-mailaccounts van [gedaagde] en (ii) die toegang ook in het geheel niet aan derden mag verschaffen en (iii) evenmin de uit die accounts gehaalde gegevens aan derden mag verstrekken, tenzij aan een onafhankelijk bureau in het kader van fraudeonderzoek. Het Hof is verder van oordeel dat het door [eiser] ingeschakelde bedrijf AB Com niet als zodanig kwalificeert en het bedrijf Lumen Lawyers evenmin. Het Hof acht de executie door [gedaagde] van het tweede verbodsvonnis niet onrechtmatig.
Opeising dwangsommen door [gedaagde] en executie
2.7.
[gedaagde] heeft op 5 februari 2020 aan [eiser] de opeising van dwangsommen op basis van het eerste verbodsvonnis laten aanzeggen, waarbij zij een zestal overtredingen van dat vonnis noemt. Daarbij is [eiser] meegedeeld dat het totaal aan verbeurde dwangsommen € 1.390.000,- bedraagt, hetgeen het maximum van € 500.000,- overschrijdt en dat er reeds een bedrag van € 250.00,- is ontvangen door bankbeslag en betaling, zodat resteert de opeising van dwangsommen ad € 250.000,-.
2.8.
Eveneens op 5 februari 2020 heeft [gedaagde] aan [eiser] de opeising van dwangsommen op basis van het tweede verbodsvonnis laten aanzeggen. Zij constateert schending van de beide in dat vonnis aan [eiser] opgelegde verboden, waarmee volgens haar dwangsommen zijn verbeurd van € 270.000,-
2.9.
[gedaagde] heeft executoriaal beslag laten leggen op aandelen van [eiser].

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – [gedaagde] te veroordelen om met onmiddellijke ingang de opeising van dwangsommen zoals omschreven in de twee exploten van 5 februari 2020, te staken en gestaakt te houden, waaronder – maar niet uitsluitend – door het onmiddellijk opheffen van alle gelegde beslagen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per overtreding, met een maximum van EUR 500.000,-, dan wel een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter juist acht, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. [eiser] heeft het eerste noch het tweede verbodsvonnis overtreden en heeft op grond van die vonnissen dus ook geen dwangsommen verbeurd. De executie dient daarom te worden gestaakt en de daartoe gelegde beslagen moeten worden opgeheven.
3.3.
[gedaagde] voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert, na wijziging van eis, zakelijk weergegeven:
primair:
1. 1. de in het eerste verbodsvonnis onder 5.3 vermelde dwangsom te verhogen naar een bedrag van 50.000,- per keer en/of dag dat [eiser] niet aan de veroordeling van 5.3 voldoet, zulks tot een maximum van EUR 5.000.000,-;
2. 2. de in het tweede verbodsvonnis onder 5.4 vermelde dwangsom te verhogen naar een bedrag van 50.000,- per keer en/of dag dat [eiser] niet aan de veroordeling van 5.3 voldoet, zulks tot een maximum van EUR 5.000.000,-;
3. te bepalen dat indien [eiser] na het verbeuren van het maximum van dwangsommen nog steeds in strijd handelt met het bepaalde in 5.3 van het eerste verbodsvonnis en/of 5.3 van het tweede verbodsvonnis, het vonnis uitvoerbaar zal zijn bij lijfsdwang, onder de voorwaarden dat [eiser] in dat geval steeds voor de duur van niet langer dan 14 dagen in gijzeling zal wordt gesteld, geen volgende in gijzelingstelling van [eiser] mag plaatsvinden dan in het geval hij na de vorige gijzeling opnieuw in strijd handelt met het bepaalde in 5.3 van het eerste verbodsvonnis en/of 5.3 van het tweede verbodsvonnis;
subsidiair:
te bepalen dat [eiser] bij overtreding van 5.3 van het eerste verbodsvonnis en/of van 5.3 van het tweede verbodsvonnis, het vonnis uitvoerbaar zal zijn bij lijfsdwang, onder de voorwaarden dat [eiser] in dat geval steeds voor de duur van niet langer dan 7 dagen in gijzeling zal wordt gesteld, geen volgende in gijzelingstelling van [eiser] mag plaatsvinden dan in het geval hij na de vorige gijzeling opnieuw in strijd handelt met het bepaalde in 5.3 van het eerste verbodsvonnis en/of 5.3 van het tweede verbodsvonnis..
3.5.
Daartoe voert [gedaagde] – samengevat – het volgende aan. De thans opgelegde dwangsommen zijn een onvoldoende prikkel voor [eiser] om zich aan de vonnissen te houden, gezien zijn enorme vermogen. Het verhogen van de dwangsom is in deze extreme situatie noodzakelijk om [eiser], die de opgelegde verboden voortdurend en zelfs na rechterlijke vonnissen schendt, te bewegen zich aan de vonnissen te houden. Omdat de situatie met [eiser] zo extreem is, dient daarnaast aan [eiser] lijfsdwang te worden opgelegd indien blijkt dat [eiser] zich nog steeds niet aan de vonnissen houdt, en dan enkel wanneer het maximum aan dwangsommen is bereikt dan wel direct, indien er geen dwangsommen worden opgelegd. Lijfsdwang is een paardenmiddel, maar [gedaagde] ziet onder de gegeven extreme omstandigheden waarbij [eiser] zó vaak en zó flagrant vonnissen heeft overtreden, geen andere keuze dan om [eiser] op deze manier te dwingen zich aan vonnissen te houden.
3.6.
[eiser] voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

in conventie
De gestelde overtredingen van het eerste verbodsvonnis
4.1.
Volgens [gedaagde] heeft [eiser] het eerste verbodsvonnis onder meer overtreden doordat hij een interview heeft gegeven aan het Financieel Dagblad. In de publicatie van dat interview staat onder meer het volgende:
“De officiële aanleiding voor de Fiod-inval bij Strukton is een rapport van de Belastingdienst. [eiser] gelooft dat niet. 'De mensen die binnenvielen wisten niet eens dat er een rapport van de Belastingdienst was. Ik heb de Belastingdienst zelf nagevraagd: die is zich er niet bewust van dat ze dingen naar de Fiod hebben gestuurd. Dan denk ik: ga dan niet zo staan te liegen. Maar de hele staat liegt alles aan elkaar.'
[eiser] denkt dat zijn ex-vriendin Brigitte [gedaagde] achter de inval zit. Ook zou ze hebben gefraudeerd. Maar volgens de rechter heeft [eiser] geen overtuigend bewijs voor zijn beschuldiging. De rechtbank in Almelo beoordeelt zijn aantijgingen tegen [gedaagde] in juni als smadelijk. Samen met zijn advocaat Jan Boogaard van Boogaard Advocaten uit Middelburg werkt [eiser] nu aan een hoger beroep. De ondernemer voelt zich monddood gemaakt. 'En de rechter doet er niets aan, helemaal niets. Die legt mij het zwijgen op.”
4.2.
Partijen twisten over de vraag of [eiser] met het geven van dit interview, dat heeft geleid tot een publicatie met daarin onder meer voormelde tekst, het eerste verbodsvonnis heeft overtreden. Partijen hebben zich in dat kader uitgelaten over de vraag in hoeverre [eiser] zelf bepaalde uitingen heeft gedaan of dat er sprake is van een duiding van de journalist/redactie van het standpunt van [eiser]. Die vraag kan in dit geding echter onbeantwoord blijven. Vaststaat immers dat op 24 december 2019 een bewerkte versie van voormelde publicatie op de website van twee bedrijven van [eiser], Centric en Strukton, is geplaatst en dat deze publicaties pas op 19 februari 2020 zijn verwijderd. Deze bewerkte versie bevat onder meer de volgende passage:
“De officiële aanleiding voor de Fiod-inval is een rapport van de Belastingdienst zegt de FIOD. Maar dat is naar de mening van [eiser] volstrekt onjuist. 'De mensen die binnenvielen wisten niet eens dat er een rapport van de Belastingdienst was. Ik heb de Belastingdienst zelf nagevraagd: die is zich er niet bewust van dat ze dingen naar de Fiod hebben gestuurd. Ik ben verbaast over wat er zich om me heen allemaal afspeelt.
[eiser] verklaarde eerder dat zijn exvriendin [naam ex-vriendin] achter de FIOD-inval zit in onder meer een vier pagina's tellende verklaring op de website van Strukton. Ook vertelde hij eerder dat ze zou hebben gefraudeerd. Aanknopingspunten daarvoor zouden staan in een 'waardevol' rapport opgesteld door AB Com Services BV volgens een vertrouwde bron van het FD.
Overtuigend bewijs voor zijn beschuldiging heeft [eiser] nog niet aangevoerd volgens de rechters. Maar dit is achterhaalde informatie. Inmiddels is het bewijs er wel. De rechtbank in Almelo beoordeelde zijn aantijgingen over de FIOD-inval tegen [gedaagde] als smadelijk. Samen met zijn advocaat Jan Boogaard van Boogaard Advocaten uit Middelburg werkt [eiser] aan een hoger beroep.”
4.3.
[gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat het herschreven artikel door [eiser] is gemaakt, door hem op zijn eigen corporate websites van Strukton en Centric is gepubliceerd en dat [eiser] de volledige verantwoordelijkheid voor de tekst draagt. Dat is door [eiser] niet weersproken. Daarmee wordt het eerste verbodsvonnis evident overtreden. Het verweer van [eiser] dat van een overtreding geen sprake is, omdat hij in dit artikel slechts melding maakt van eerdere verklaringen en nergens nieuwe beschuldigingen uit, gaat niet op. [eiser] spreekt op deze wijze overduidelijk – opnieuw – uit wat hem uitdrukkelijk is verboden. De vorm waarin hij deze uitspraken doet, maakt dat niet anders. [eiser] overtreedt daarmee het eerste verbodsvonnis gedurende in ieder geval 57 dagen op twee verschillende websites. Met een dwangsom van € 10.000,- per keer en/of dag dat hij niet voldoet, is het bedrag van € 250.000,-, dat [gedaagde] opeist, daarmee al ver overschreden. Los van het feit dat het de eigen verantwoordelijkheid is van [eiser] om zich te houden aan het verbod, hetgeen hij heeft nagelaten, is bovendien gebleken dat [eiser] een aanzienlijke periode geen gehoor heeft gegeven aan zijdens [gedaagde] gegeven sommaties om de publicatie van de websites af te halen. Dat maakt eens te meer duidelijk dat [eiser] willens en wetens het verbod aan zijn laars heeft gelapt.
4.4.
De overige door [gedaagde] gestelde overtredingen van het eerste verbodsvonnis kunnen dan ook onbesproken blijven. Van een reden om de opeising door [gedaagde] van dwangsommen op grond van het eerste verbodsvonnis te staken is geen sprake.
De gestelde overtredingen van het tweede verbodsvonnis
4.5.
[gedaagde] heeft aan de opeising van dwangsommen op basis van het tweede verbodsvonnis kort gezegd ten grondslag gelegd dat [eiser] gebruik heeft gemaakt van reeds uit de e-mailaccounts of dossierkasten gehaalde gegevens van [gedaagde] en dat [eiser] zich toegang verschaft of aan derden toegang heeft gegeven tot de e-mailaccounts van [gedaagde]. Zij heeft dit uitvoerig nader toegelicht. De diverse weren van [eiser] hiertegen, die volgens hem zouden moeten leiden tot toewijzing van zijn vordering tot het staken van de executie, gaan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op.
4.6.
Het Hof heeft inmiddels in zijn onder 2.6 vermelde arrest van 15 november 2020 (in een procedure tussen DSS en [gedaagde]) geoordeeld dat verbod b zo dient te worden uitgelegd dat i) DSS zich in het geheel geen toegang mag verschaffen tot de zakelijke e-mailaccounts van [gedaagde] en (ii) die toegang ook in het geheel niet aan derden mag verschaffen en (iii) evenmin de uit die accounts gehaalde gegevens aan derden mag verstrekken, tenzij aan een onafhankelijk bureau in het kader van fraudeonderzoek. Voorts is het Hof van oordeel dat het bedrijf AB Com niet als zodanig kwalificeert en het bedrijf Lumen Lawyers evenmin.
4.7.
De voorzieningenrechter oordeelt in lijn met het Hof en neemt de uitleg van het Hof van het gegeven verbod ook in deze zaak tot uitgangspunt. Daarvan uitgaande is genoegzaam gebleken dat [eiser] ook het tweede verbodsvonnis meermaals heeft overtreden op de wijze zoals door [gedaagde] is gesteld. Vast staat immers dat [eiser] diverse e-mails en andere privéstukken van [gedaagde] is blijven gebruiken, ondanks betekening van het tweede verbodsvonnis en ondanks het feit dat hij door de advocaat van [gedaagde] direct op 24 september 2019 is gesommeerd dat gebruik te beëindigen. De voorzieningenrechter overweegt daarbij nog dat zij [eiser] weliswaar volgt in zijn standpunt dat hij in rechte alle volgens hem van belang zijnde standpunten en verweren naar voren moet kunnen brengen, maar dat dat - anders dan hij kennelijk meent - niet af doet aan de opgelegde verboden betreffende het gebruik van de zakelijke e-mailaccounts van [gedaagde]. De rechter heeft in het tweede verbodsvonnis overigens een uitdrukkelijke voorziening getroffen met het oog op de bewijspositie van [eiser], met zijn overweging dat het uit te spreken verbod niet in de weg staat aan een fraudeonderzoek door een onafhankelijk bureau. De resultaten van een dergelijk onderzoek kunnen dan desgewenst door [eiser] worden gebruikt en ingebracht in procedures. Een dergelijk onderzoek heeft echter tot op heden nog niet plaatsgevonden. Het standpunt van [eiser] dat het verbod slechts ziet op zuiver persoonlijke informatie van [gedaagde] wordt verworpen. Dat berust op een onjuiste uitleg van het verbod, zoals ook door het Hof in voornoemd arrest al duidelijk is gemaakt. Het verbod ziet op gebruik van
allemails uit de mailboxen van [gedaagde].
4.8.
[eiser] heeft ook niet gemotiveerd weersproken dat de door [gedaagde] onder punt 9.10 van haar conclusie van Antwoord genoemde 11 overtredingen alle direct of indirect betrekking hebben op (gebruik van) mails uit de emailboxen van [gedaagde] in processtukken die dateren van na de datum van het tweede verbodsvonnis. Het betreft processtukken van [eiser] zelf, maar ook van Centric en DSS in procedures tegen [gedaagde]. Voor zover [eiser] meent dat hij niet verantwoordelijk is voor processtukken van Centric en DSS kan hem dat niet baten. Duidelijk is immers dat de gebruikte informatie van hem afkomstig moet zijn, nu hij de beschikking had over (de e-mails uit) de e-mailboxen van [gedaagde]. Bovendien is niet gemotiveerd weersproken dat [eiser] als eigenaar van Centric en DSS doorslaggevende invloed kan uitoefenen op hun processtrategie jegens [gedaagde]. Dat leidt tot de conclusie dat [eiser] zijn vordering ook voor wat betreft de opeising van dwangsommen op basis van het tweede verbodsvonnis onvoldoende heeft onderbouwd.
4.9.
Het in conventie gevorderde zal daarom worden afgewezen.
4.10.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding op de wijze zoals hierna vermeld. Daarbij is een verhoogd tarief gehanteerd voor de advocaatkosten, omdat er in dit geding twee zittingen hebben plaatsgevonden.
in reconventie
4.11.
Uit het vorenstaande volgt genoegzaam dat de opgelegde dwangsommen onvoldoende prikkel hebben gevormd voor de nakoming van de twee vonnissen door [eiser]. Verder staat vast dat [gedaagde] nog steeds belang heeft bij handhaving van de in de vonnissen opgelegde verboden, zoals het Hof ook heeft overwogen in het arrest van 3 november 2020 ten aanzien van het tweede verbodsvonnis (in de procedure tussen DSS en [gedaagde]). Anders dan het Hof is de voorzieningenrechter van oordeel dat het opleggen van een hogere dwangsom, in dit geval aan [eiser], alsnog een effectieve prikkel zou kunnen zijn om hem te weerhouden van overtredingen in de toekomst. Als [eiser] de vonnissen voortaan nakomt, zoals hij ter zitting in dit geding uitdrukkelijk heeft toegezegd, en waarbij hij heeft gesteld dat hij nu (pas) begrijpt dat hij daartoe gehouden is, dan heeft hij er ook niet voor te vrezen dat de verhoging van de dwangsommen ertoe leidt dat er weer nieuwe geschillen ontstaan. De voorzieningenrechter is bevoegd om hiertoe over te gaan op grond van artikel 611a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De voorzieningenrechter zal de dwangsom daarom verhogen op de wijze en met de bedragen zoals hierna in het dictum vermeld.
4.12.
De uitvoerbaarverklaring van een vonnis bij lijfsdwang wordt gezien als een laatste redmiddel. Mede gezien hetgeen onder 4.11 is overwogen, ziet de voorzieningenrechter daarvoor (nog) geen aanleiding. De vorderingen die hierop zien zullen daarom worden afgewezen.
4.13.
Nu partijen in reconventie over en weer deels in het (on)gelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd op de wijze zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.828,--, waarvan € 1.524,-- aan salaris advocaat en € 304,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.4.
veroordeelt [eiser] tot betaling van een dwangsom van € 20.000,- per keer en/of dag dat hij na de betekening van dit vonnis niet voldoet aan de in het eerste verbodsvonnis onder 5.3 vermelde veroordeling tot een maximum van € 1.000.000,-, de reeds verbeurde dwangsommen daaronder begrepen;
5.5.
veroordeelt [eiser] tot betaling van een dwangsom van € 20.000,- per keer en/of dag dat hij na de betekening van dit vonnis niet voldoet aan de in het tweede verbodsvonnis onder 5.3 vermelde veroordeling tot een maximum van € 1.000.000,-, de reeds verbeurde dwangsommen daaronder begrepen;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra - van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2021.
ts