ECLI:NL:RBDHA:2021:1944

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
C/09/602475 KG ZA 20-1087
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil alimentatie jong-meerderjarige in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, is er een geschil ontstaan tussen een vader en zijn jong-meerderjarige zoon over de alimentatieverplichtingen na de echtscheiding van de ouders. De vader heeft een verzoek ingediend om de alimentatie te verlagen naar € 25,- per maand, terwijl de zoon aanspraak maakt op de in het convenant vastgelegde alimentatie van € 140,- per maand, die jaarlijks geïndexeerd dient te worden. De zoon heeft beslag laten leggen op de bankrekening van de vader, wat de vader als misbruik van bevoegdheid aanmerkt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de executie van de echtscheidingsbeschikking door de zoon misbruik van bevoegdheid oplevert, omdat er al een bodemprocedure loopt waarin de alimentatie wordt betwist. De voorzieningenrechter heeft daarom de executie van de echtscheidingsbeschikking geschorst en bepaald dat de zoon de deurwaarder moet instrueren om de geïncasseerde bedragen onder zich te houden totdat er een uitspraak is in de alimentatieprocedure. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over de voldoening van door de vader ontvangen wezenpensioen aan de zoon, die door de voorzieningenrechter zijn vastgelegd. De proceskosten worden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/602475 / KG ZA 20-1087
Vonnis in kort geding van 21 januari 2021
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats 1],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. P. Minkes te Amsterdam,
tegen:
[gedaagde]te [woonplaats 2],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.L.J. Kapteijn te Alphen aan den Rijn.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de vader’ en ‘de zoon’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de door de zoon overgelegde conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, met producties;
- de op 7 januari 2021 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door de vader pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De zoon is op [geboortedatum] geboren tijdens het huwelijk van zijn ouders. Dit huwelijk is op 14 juni 2012 ontbonden door inschrijving in de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Utrecht van [dd beschikking] (hierna: de echtscheidingsbeschikking). In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat de door de vader en de moeder getroffen onderlinge regeling, zoals overeengekomen in het aan de beschikking gehechte convenant met ouderschapsplan (hierna tezamen: het convenant), deel uitmaakt van de beschikking.
2.2.
In het convenant is onder meer het volgende opgenomen:
Kinderalimentatie
18. De vader zal met ingang van 1 januari 2012 en zolang het kind minderjarig is en bij de moeder woont, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind aan de moeder betalen een bedrag van € 140 per maand, bij vooruitbetaling voor de eerste van de maand. Deze bijdrage ten behoeve van het kind zal jaarlijks worden verhoogd volgens de geldende wettelijke indexering als bedoeld in art. 1:402a BW, en wel voor het eerst per 1 januari 2013.
Alimentatie jong meerderjarige
19. Vanaf het moment waarop het kind meerderjarig wordt betaalt de vader de hiervoor genoemde alimentatie aan het kind zelf op een door het kind aan te wijzen bankrekening, tenzij het kind op dat moment nog bij de moeder woont. In dat geval wordt door de ouders en het kind in onderling overleg bepaald op welke wijze wordt betaald, zolang die situatie voortduurt.”
2.3.
Na de echtscheiding van zijn ouders is de zoon bij zijn moeder blijven wonen tot zij op 14 december 2016 is overleden, met achterlating van de zoon als enig erfgenaam. De twee zusters van de moeder zijn benoemd tot bewindvoerders over de aan de zoon toekomende erfenis. Na het overlijden van de moeder heeft de zoon enige tijd bij de vader gewoond, die na het overlijden van de moeder de huurwoning heeft betrokken waar de moeder voorheen met de zoon woonde. Sinds februari 2017 woont de zoon bij de familie [naam pleeggezin] (hierna: het pleeggezin).
2.4.
De vader heeft vanaf die datum enige tijd € 125,- aan de zoon overgemaakt met de omschrijving kleedgeld. De vader heeft vanaf eind 2018 € 25,- per maand betaald aan het pleeggezin, respectievelijk aan de zoon vanaf zijn meerderjarigheid. De vader heeft zich bij de behartiging van zijn financiële zaken laten bijstaan door zijn broer, naar zijn zeggen vanwege de geheugenproblemen die hij ondervindt.
2.5.
In januari 2020 heeft de zoon aan de vader verzocht om aan hem achterstallige alimentatie te betalen. De man heeft daarop aan de zoon toegelicht waarom hij is gekomen tot een verlaging van de alimentatie naar € 25,-, zijnde volgens hem zijn maximale draagkracht.
2.6.
De zoon heeft in mei 2020 bij monde van zijn advocaat aan de vader bericht dat hij niet kan instemmen met een verlaging van de alimentatie, althans in ieder geval niet met terugwerkende kracht. Tevens meldt hij wat volgens hem de juiste maandbedragen zijn. Die zijn gebaseerd op het in het convenant opgenomen bedrag van € 140,- per maand, jaarlijks te verhogen met de wettelijke indexering. De zoon eist een achterstand op van € 2.952,13 (te betalen bedragen minus reeds betaalde bedragen) met ingang van februari 2017. In de brief wordt verder onder meer ingegaan op de doorbetaling van wezenpensioen, de betaling van diverse kosten en de aan de zoon toebehorende maar in bezit van de vader zijnde inboedelgoederen.
2.7.
De vader heeft op 29 juni 2020 bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend tot wijziging van de alimentatie naar een bedrag van € 25,- per maand met ingang van 9 november 2019 (de datum waarop de zoon achttien jaar is geworden).
2.8.
De zoon heeft op 13 oktober 2020 beslag laten leggen op, kort gezegd, de bankrekening van de vader en diverse inboedelgoederen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De vader vordert, zakelijk weergegeven:
1.
primair: de zoon te verbieden maatregelen te (doen) treffen ter executie van de echtscheidingsbeschikking ten aanzien van de verplichting tot betaling van kinderalimentatie en de reeds gelegde beslagen op te heffen;
subsidiair: de executie van die beschikking te schorsen tot aan de uitspraak in de bodemprocedure;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom;
2.
primair: de zoon te gebieden om de deurwaarder instructie te geven de in beslag genomen gelden die de deurwaarder onder zich heeft binnen twee dagen na het wijzen van het vonnis aan de vader terug te betalen, dan wel de zoon te gebieden om de als gevolg van het beslag ontvangen gelden binnen twee dagen na het wijzen van het vonnis aan de vader terug te betalen;
subsidiair: de zoon te gebieden om aan de deurwaarder instructie te geven de bedragen onder zich te houden en niet aan de zoon uit te betalen totdat in de bodemzaak is beslist.
3.2.
Daartoe voert de vader – samengevat – het volgende aan. De zoon is niet bevoegd om de echtscheidingsbeschikking ten uitvoer te leggen over de periode van zijn minderjarigheid. Voor wat betreft de periode van de meerderjarigheid van de zoon is evident dat de vader niet meer draagkracht heeft dan € 25,- per maand. Het is zeer aannemelijk dat de rechtbank het verzoek van de vader zal toewijzen en de alimentatie met terugwerkende kracht zal wijzigen naar € 25,- per maand. Die verzoekschriftprocedure is al in een vergevorderd stadium. Het was in dat licht zeer onredelijk om nog snel beslag te leggen. De vader heeft een spoedeisend belang bij het gevorderde. Door het beslag op zijn spaarrekening kan hij zijn vaste lasten niet meer betalen en ook onvoorziene kosten niet meer opvangen. De deurwaarder dreigt voorts de inboedel daadwerkelijk in beslag te nemen. De man heeft geen geld om nieuwe inboedel te kopen.
3.3.
De zoon voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
in reconventie
3.4.
De zoon vordert, zakelijk weergegeven:
  • de vader te veroordelen tot overlegging van de bewijsstukken waaruit blijkt welke bedrag aan wezenpensioen de vader heeft ontvangen ten gunste van de zoon vanaf het moment van het overlijden van de moeder tot op heden;
  • de vader te veroordelen tot overboeking van de ontvangen bedragen aan wezenpensioen;
met veroordeling van de vader in de proceskosten.
3.5.
Daartoe voert de zoon – samengevat – het volgende aan. Het is de zoon onbekend hoeveel de vader precies heeft ontvangen aan wezenpensioen. De zoon heeft daarover van de vader, ondanks meerdere verzoeken daartoe, geen informatie ontvangen. De zoon heeft de gevorderde informatie nodig om een berekening van zijn vordering te kunnen maken.

4.De beoordeling van het geschil

in conventie
4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de zoon vanaf zijn meerderjarigheid in beginsel aanspraak kan maken op de in de echtscheidingsbeschikking ten behoeve van hem vastgestelde alimentatie. Tussen hen is wel in geschil of de zoon dat ook kan voor de periode daarvoor. De zoon meent dat dit het geval is omdat hij de enig erfgenaam is van zijn moeder en de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging na zijn meerderjarigheid op hem is overgegaan. Daarin wordt hij echter niet gevolgd.
4.2.
Kinderalimentatie betreft een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van een kind. Die wordt op grond van artikel 1:408 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ten behoeve van de minderjarige betaald aan de ouder die het kind verzorgt en opvoedt of aan de voogd en dus niet aan de minderjarige zelf. Dat is pas het geval als deze meerderjarig wordt en er sprake is van een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud en studie. In het convenant is ook expliciet opgenomen dat sprake is van een door de vader
aan de moederte betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind, zolang het kind minderjarig is
en bij de moeder woont. Door het overlijden van de moeder is deze verplichting van de man dan ook komen te vervallen. Deze verplichting gaat, gezien de aard van de bijdrage, na het overlijden van een alimentatiegerechtigde niet over op een erfgenaam, zoals de zoon meent, ook niet als de erfgenaam zoals hier de zoon is. Na het overlijden van de alimentatiegerechtigde zou er wel een nieuwe aanspraak kunnen ontstaan van een voogd, maar een dergelijke bijdrage is nooit vastgesteld.
4.3.
Dan resteert de vraag of executie van de echtscheidingsbeschikking door de zoon voor de periode vanaf zijn meerderjarigheid misbruik van bevoegdheid oplevert, zoals volgens de vader het geval is, maar wat de zoon betwist. Uitgangspunt daarbij is de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de zoon. Zijn aanspraak is immers vastgelegd in inmiddels onherroepelijk vonnis. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat nu geen inhoudelijke bezwaren meer tegen de uitspraak kunnen worden aangevoerd, behoudens die welke leiden tot het oordeel dat sprake is van misbruik van executiebevoegdheid. Van dergelijk misbruik kan sprake zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, maar dat daarvan hier sprake is, is gesteld noch gebleken. Voorts kan dit het geval zijn indien de executie op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk een noodtoestand zal doen ontstaan voor de geëxecuteerde, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard. De voorzieningenrechter begrijpt het betoog van de vader aldus dat hij daar een beroep op doet.
4.4.
De voorzieningenrechter volgt de vader in dat betoog. Er loopt al enige tijd een bodemprocedure waarin de vader vordert dat de alimentatie wordt gewijzigd in een bijdrage overeenkomstig hetgeen hij tot op heden ook heeft betaald. Dat betreft volgens zijn gemotiveerde stellingname een bijdrage die in overeenstemming is met zijn draagkracht. Naar de voorzieningenrechter begrijpt heeft de zoon daartegen in die procedure verweer gevoerd. De zoon heeft de inhoud van dat verweer in deze procedure echter niet nader toegelicht, behalve voor wat betreft het verweer tegen de door de vader verzochte terugwerkende kracht van de wijziging. In dit specifieke geval valt, gezien de feiten en omstandigheden, echter niet uit te sluiten dat de alimentatie met (in ieder geval enige) terugwerkende kracht zal worden verminderd. In dat geval is mogelijk van enige achterstand geen sprake of deze zal beduidend lager kunnen zijn. Voldoening van de volledige achterstand op dit moment zou dus weer kunnen leiden tot een terugbetalingsverplichting van de zoon, met een bijbehorend restitutierisico.
4.5.
De alimentatieprocedure, die ook al enige maanden liep op het moment waarop door de zoon beslag werd gelegd, bevindt zich inmiddels in een vergevorderd stadium. Feiten en omstandigheden die maken dat de zoon op dit moment en vooruitlopend op de uitkomst van die procedure, een spoedeisend belang heeft bij het ontvangen van de achterstallige alimentatie zijn gesteld noch gebleken. Integendeel, uit de uitlatingen van de zoon ter zitting leidt de voorzieningenrechter af dat hij vindt dat de vader het bedrag niet zonder overleg heeft mogen wijzigen en dat hij dus recht heeft op het hogere bedrag zoals opgenomen in het convenant. De zoon wijst er voorts op dat de achterstand steeds verder oploopt zolang het bedrag niet is gewijzigd. Hij stelt echter het voorschot, over de betaling waarvan partijen hebben gesproken, niet direct nodig te hebben.
4.6.
Dit alles tezamen leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat sprake is van misbruik van bevoegdheid als de zoon de echtscheidingsbeschikking nu verder zou executeren, nog voordat in de alimentatieprocedure een beschikking is gewezen. Voor opheffing van de reeds gelegde beslagen, zoals primair sub 1 gevorderd, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. De uitkomst van de bodemprocedure kan daartoe niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid worden voorspeld. Hetgeen thans in beslag is genomen kan strekken ter zekerheid van de voldoening van een vordering die de zoon mogelijk op de vader zal blijken te hebben, indien de uitkomst van de alimentatieprocedure bekend is. In dat licht is evenmin plaats voor terugbetaling van de in beslag genomen gelden aan de vader.
4.7.
De voorzieningenrechter zal gelet op het vorenstaande de subsidiaire vordering sub 1 toewijzen. Nu het de voorzieningenrechter is die de executie schorst, is voor een aan die voorziening te koppelen dwangsom geen plaats. Hetgeen onder 4.6 is overwogen leidt ertoe dat er geen grond is voor toewijzing van het primair sub 2 gevorderde. Het subsidiair sub 2 gevorderde sluit daar wel bij aan en zal dan ook worden toegewezen.
in reconventie
4.8.
Partijen hebben ter zitting afspraken met elkaar gemaakt over de voldoening door de vader aan de zoon van de door de vader ontvangen en nog niet aan de zoon doorbetaalde bedragen aan wezenpensioen, voor zover deze aan vader zijn betaald ten gunste van de zoon. Deze afspraken zijn vastgelegd in het aan dit vonnis gehechte proces-verbaal en de voorzieningenrechter zal de vader in dit vonnis veroordelen tot nakoming van deze afspraken. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
proceskosten in conventie en in reconventie
4.9.
In de familierechtelijke aard van dit geschil, wordt aanleiding gevonden te bepalen dat iedere partij zowel in conventie als in reconventie de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
schorst de executie van de echtscheidingsbeschikking met kenmerk 322723, FA RK 12-2193 tot aan de uitspraak in de thans tussen partijen aanhangige alimentatieprocedure en gebiedt de zoon om aan de deurwaarder instructie te geven de reeds bij de vader geïncasseerde bedragen onder zich te houden en niet aan de zoon uit te betalen totdat in die alimentatieprocedure is beslist.
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.5.
veroordeelt de vader tot nakoming van de afspraken die zijn vastgelegd in het aan dit vonnis gehechte proces-verbaal van 7 januari 2021;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2021.
ts