ECLI:NL:RBDHA:2021:1989

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1468
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een aanlijngebod voor een hond na bijtincident

Op 9 maart 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen drs. [eiser] en de burgemeester van Den Haag. De zaak betreft een aanlijngebod dat aan eiser is opgelegd voor zijn hond, een Mechelse herder genaamd Max, na een bijtincident op 22 augustus 2019. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester, dat het bezwaar van eiser ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 9 februari 2021, die via Skype plaatsvond, heeft eiser zijn standpunt toegelicht, terwijl de burgemeester werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester op basis van een politierapport en eerdere meldingen van loslopende honden het aanlijngebod heeft opgelegd. Eiser betwistte de juistheid van de rapporten en voerde aan dat zijn hond niet gevaarlijk is. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen, gezien de richtlijnen voor bijtincidenten en de beschikbare rapporten. Eiser had de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren, maar kon niet aantonen dat de feiten in de rapporten onjuist waren.

De rechtbank concludeerde dat het algemeen belang om de veiligheid van de omgeving te waarborgen zwaarder weegt dan het belang van eiser om zijn hond vrij te laten lopen. Het aanlijngebod werd als de lichtst mogelijke maatregel beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1468

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2021 in de zaak tussen

drs. [eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mw. mr. N.A. van der Sluijs).

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser voor zijn hond, een Mechelse herder genaamd Max (hierna: de hond), een kort aanlijngebod opgelegd.
Bij besluit van 16 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2021 via een Skypeverbinding.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mw. mr. N.A. van der Sluijs en mw. G. Zwagemakers.
Eiser heeft na sluiting van het onderzoek twee e-mails ingediend. Deze informatie geeft geen aanleiding tot heropening van het onderzoek en is daarom niet bij de beoordeling betrokken.

Overwegingen

1. Op 3 september 2019 heeft verweerder een politierapport van 3 september 2019 (hierna: het rapport) ontvangen. Hierin wordt vermeld dat de hond zonder aanleiding en zonder daartoe te zijn aangezet op 22 augustus 2019 een andere hond heeft gebeten. Na onderzoek in het politie-processen systeem bleek dat er reeds driemaal melding was gemaakt van het loslopen van de hond binnen de bebouwde kom en niet op een zogeheten losloopgebied. Het rapport en de mutatierapporten van 24 oktober 2015, 8 augustus 2017, 11 mei 2018 en 27 augustus 2019, maken onderdeel uit van het dossier.
2. Verweerder heeft met verwijzing naar het rapport aan eiser voor de hond een kort aanlijngebod opgelegd, aangezien er voldoende aanleiding is de hond als gevaarlijk of hinderlijk aan te merken. Dit betekent dat het eiser verboden is de hond te laten verblijven of te laten lopen, voor zover de hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander, anders dan kort aangelijnd.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe
-samengevat weergegeven- het volgende aangevoerd. Verweerder heeft zijn besluit ten onrechte gebaseerd op het (bijt)rapport en de mutatierapporten van de politie. Uit deze rapporten zou namelijk niet blijken dat de hond kan worden aangemerkt als een gevaarlijk dier. Ook is eiser van mening dat de feiten en omstandigheden uit deze rapporten niet waarheidsgetrouw zijn, mede omdat de gedane meldingen niet zijn geconstateerd door de politieambtenaren dan wel de handhavers in functie. Volgens eiser is het aanlijngebod een gevolg van kwaadsprekerij. Er zijn immers veel mensen die kunnen verklaren dat de hond niet gevaarlijk is. Zo zijn de wijkagenten en de dierenpolitie ten onrechte niet gehoord tijdens de bezwaarprocedure. Daarenboven voert eiser aan dat een aanlijngebod zeer negatieve gevolgen heeft voor de hond, omdat de hond zijn energie op deze manier niet kwijt kan. Volgens eiser zijn er minder vergaande maatregelen die in plaats van een aanlijngebod kunnen worden opgelegd. Eiser heeft verzocht het aanlijngebod op te heffen.
4. Op grond van artikel 2:59, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening voor Den Haag 2016 (hierna: APV) is het de eigenaar of houder van een hond verboden die te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander, anders dan kort aangelijnd nadat de burgemeester aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.
5. De rechtbank stelt vast dat in de APV geen definities van de begrippen ‘gevaarlijk’ en ‘hinderlijk’ zijn opgenomen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft verweerder beoordelingsruimte bij de beoordeling of een hond gevaarlijk of hinderlijk is en beleidsruimte bij zijn beslissing om al dan niet een aanlijn of aanlijn- en muilkorfgebod op te leggen. De bestuursrechter toetst of verweerder in redelijkheid tot zijn beoordeling en beslissing heeft kunnen komen. Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2689.
6. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid een aanlijngebod heeft kunnen opleggen. Aan de oplegging van een kort aanlijngebod heeft verweerder het (bijt)rapport en de mutatierapporten ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de hond op grond van de politiemutaties als gevaarlijk aangemerkt. Hierbij is verwezen naar de richtlijn bijtincidenten van gemeente Den Haag, waarin is uiteengezet dat een hond wordt aangemerkt als een gevaarlijk dier op het moment dat een hond een andere hond heeft gebeten. In de voornoemde richtlijn is tevens opgenomen dat bij een eerste bijtincident, waarbij sprake is van letsel waarvoor een doktersbehandeling nodig is, een aanlijn- en/of muilkorfgebod opgelegd wordt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, (onder meer de uitspraak van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:168 en de uitspraak van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2161), brengt een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt mutatierapport niet zonder meer met zich dat van de juistheid van dat mutatierapport mag worden uitgegaan. Aan eiser staat de mogelijkheid open om tegenbewijs te leveren dat tot de conclusie noopt dat niet van de in de mutatierapporten vermelde gegevens mocht worden uitgegaan. De enkele stelling van eiser dat uit het rapport van 27 augustus 2019 niet zou blijken welke hond met de aanval is begonnen en zijn hond niet gevaarlijk is, maar slechts sociaal, is daarvoor niet voldoende. Het feit blijft dat de hond van eiser een andere hond heeft gebeten en daarbij heeft verwond. Dat het incident volgens eiser niet veroorzaakt is door een beginnende aanval van zijn hond doet hier niet aan af. De feiten worden door eiser niet ontkent nu eiser een excuusbrief heeft nagestuurd en zorg heeft gedragen voor de gemaakte dierenartskosten. Er is dan ook onvoldoende reden om aan te nemen dat de feiten in het rapport niet hebben plaatsgevonden dan wel onjuist zijn.
7. De rechtbank volgt verweerder in zijn betoog dat politiemutaties als aanvaardbare vorm van ambtelijke verslaglegging worden aangemerkt. Uit de politiemutaties blijkt dat burgers zich tot de politie hebben gewend met de melding van een loslopende dan wel een bijtende hond. Om dergelijke constateringen vast te leggen in een mutatierapport, is het geen vereiste dat de politie de gedraging zelf heeft waargenomen. De politie kan constateringen vastleggen op basis van aan hen afgelegde feitelijke verklaringen. Er is geen reden om aan te nemen dat de melders onjuist hebben verklaard over de gebeurtenissen. De rechtbank stelt dat het rapport een deskundigenadvies is dat is opgesteld door de hondengeleider van de politie na het verrichten van onderzoek naar de hond in samenspraak met de dierenpolitie. Naar de wijze van totstandkoming is het rapport zorgvuldig en naar de inhoud is het inzichtelijk en concludent. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet van de inhoud van het rapport dan wel de mutatierapporten heeft kunnen uitgaan en de rapporten niet aan de besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Daarbij komt dat eiser niet van plan is zijn hond aan te lijnen waar loslopen van de hond niet is toegestaan.
8. In het kader van de bezwaarprocedure heeft verweerder eiser voldoende in de gelegenheid gesteld zijn standpunt over het aanlijngebod naar voren te brengen. Bij de hoorzitting was de hondengeleider, als opsteller van het rapport, aanwezig. Eiser heeft niet aannemelijk kunnen maken waarom de wijkagenten dan wel de dierenpolitie ook aanwezig hadden moeten zijn.
9. Voorts dient naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit een afweging te worden gemaakt tussen het belang van eiser om zijn hond niet aangelijnd te laten lopen op plaatsen waar dat is toegestaan en het algemeen belang om te voorkomen dat het gedrag van de hond gevaar oplevert voor de omgeving. Verweerder is terecht tot de conclusie gekomen dat het algemeen belang in dit geval prevaleert. Dat de hond wordt beperkt in zijn bewegingsvrijheid kan gelet op de ernst van het incident geen reden zijn om af te zien van het aanlijngebod. Bovendien is het opleggen van een aanlijngebod met het oog op de richtlijn bijtincidenten van gemeente Den Haag, de lichtst mogelijke maatregel. De rechtbank gaat dan ook niet mee in het standpunt van eiser dat er voldoende alternatieve maatregelen zijn die in plaats van een aanlijngebod kunnen worden opgelegd.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot zijn beslissing om een aanlijngebod op te leggen.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.