4.4Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. De verleende ontheffing maakt bestrijding van de vos mogelijk in een aantal nader aangeduide gebieden in de nachtelijke uren en met nader omschreven middelen ter bescherming van bodembroeders. Gelet op feit het dat al een ruime landelijke vrijstelling geldt ten aanzien van de vos, ligt het op de weg van verweerder om met concrete gegevens inzichtelijk te maken waarom de ontheffing in aanvulling op deze vrijstelling noodzakelijk is. Gelet op artikel 3.17 van de Wnb kan de ontheffing worden verleend als wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn neergelegd in artikel 3.8, vijfde lid, van de Wnb, in samenhang gelezen met artikel 3.10, tweede lid, van de Wnb. Dat betekent dat de ontheffing kan worden verleend als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. a) er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
b) de ontheffing is nodig in het belang van de bescherming van de wilde fauna;
c) er wordt geen afbreuk gedaan aan het streven de populaties van de vos in zijn natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan.
Is er een andere bevredigende oplossing?
6. De rechtbank overweegt dat de plaatsing van de vos op de landelijke vrijstellingslijst op grond van artikel 3.15, tweede lid, van de Wnb een belangrijke indicatie vormt voor de conclusie dat geen andere bevredigende oplossing bestaat. In de Nota van Toelichting bij artikel 3.1 van het Besluit natuurbescherming (Stb. 2016, 383, blz. 69) en in de toelichting op artikel 3.1 van de Regeling natuurbescherming (Stcrt. 2016, 55791, blz. 76) wordt uiteengezet dat ten aanzien van de vos geen effectieve middelen voorhanden zijn ter voorkoming van schade zonder dat verbodsbepalingen uit de Wnb worden overtreden. Verweerder heeft zich voorts onder verwijzing naar het faunabeheerplan gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er geen andere bevredigende oplossing is. Daarbij is verweerder ook ingegaan op middelen die eiseressen hebben genoemd, zoals het gebruik van rasters en het creëren van landschappelijke openheid. Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet dat alternatieven zijn onderzocht en ook op lokaal niveau ingezet kunnen worden, maar dat grootschalige toepassing van deze alternatieven onder meer te arbeidsintensief en te kostbaar is en bijkomende nadelen heeft voor de mobiliteit van andere dieren. Hetgeen eiseressen hebben aangevoerd, geeft de rechtbank geen aanleiding deze motivering van verweerder in twijfel te trekken. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen andere bevredigende oplossing bestaat.
Wordt afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding?
7. De vos is ingevolge artikel 3.15, eerste lid, van de Wnb aangewezen als dier dat niet in zijn voortbestaan wordt bedreigd en in het gehele land schade veroorzaakt. Volgens verweerder is het aantal vossen in de provincie Zuid-Holland sinds de plaatsing van de vos op de landelijke vrijstellingslijst in 2006 met 50% toegenomen en is de gunstige staat van instandhouding niet in het geding. Eiseressen hebben dit standpunt van verweerder niet gemotiveerd betwist. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank daarom terecht op het standpunt gesteld dat door de ontheffing geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de vos.
Is de ontheffing nodig in het belang van de bescherming van bodembroeders?
8. Tussen partijen is niet in geschil dat het broedsucces van bodembroeders in de provincie Zuid-Holland onder druk staat en dat predatie hierbij een rol speelt. Partijen verschillen evenwel van mening over het aandeel van de vos hierin en over de vraag in hoeverre het doden van meer vossen zal leiden tot een afname van het predatiepercentage. Eiseressen stellen dat afschot van meer vossen niet effectief is, omdat dit uitsluitend de natuurlijke sterfte wegneemt en de weg vrijmaakt voor andere roofdieren. Het doden van vossen zal daarom volgens eiseressen niet leiden tot een afname van het predatiepercentage. Verweerder heeft uiteengezet dat de stand van de bodembroeders onder druk staat door meerdere factoren, waaronder de afname van geschikte habitatgebieden. Verweerder probeert geschikt habitat uit te breiden, maar acht ondersteunende bestrijding van roofdieren – waaronder de vos – eveneens noodzakelijk.