ECLI:NL:RBDHA:2021:2022

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
5 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20/5310
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verblijfsrecht van een Marokkaanse staatsburger in relatie tot zijn minderjarige Nederlandse kinderen en de toepassing van het arrest Chavez-Vilchez

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Marokkaanse eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van zijn kinderen, die Nederlandse staatsburgers zijn. De aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen, met als argument dat de kinderen niet gedwongen zouden zijn het grondgebied van de Unie te verlaten, aangezien de eiser verblijfsrecht in Spanje zou hebben. De eiser betwistte deze afwijzing en voerde aan dat hij geen verblijfsrecht meer had in Spanje en dat hij een actieve rol speelde in de zorg voor zijn kinderen.

De rechtbank overwoog dat het aan de eiser was om aan te tonen dat het weigeren van het verblijfsrecht zou leiden tot een situatie waarin zijn kinderen de Unie zouden moeten verlaten. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat hij geen verblijfsrecht meer had in Spanje, en dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de kinderen van de eiser niet gedwongen zouden zijn om de Unie te verlaten. De rechtbank oordeelde dat de overige beroepsgronden van de eiser niet hoefden te worden besproken, omdat de afwijzing van de aanvraag al op goede gronden was gebaseerd.

Ten aanzien van de hoorplicht overwoog de rechtbank dat de staatssecretaris van het horen in bezwaar had mogen afzien, omdat er geen twijfel bestond dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5310

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Rozema).

Procesverloop

Bij besluit van 20 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 1 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft per Skypeverbinding plaatsgevonden op 9 februari 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1983 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 16 oktober 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw, waaruit een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 10 mei 2017 (ECLI:EU:C:2017:354) blijkt. Hij beoogt verblijf bij zijn twee minderjarige Nederlandse kinderen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez omdat eiser verblijfsrecht heeft in Spanje zodat zijn kinderen niet gedwongen zouden zijn het Uniegrondgebied te verlaten als de aanvraag wordt afgewezen. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser geen daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken voor zijn kinderen verricht en dat geen sprake is van een afhankelijkheidsverhouding.
3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert het volgende aan. Hij heeft geen verblijfsrecht meer in Spanje. Hij heeft bij de ambassade kenbaar gemaakt van zijn verblijfsrecht af te zien. Verder heeft hij een duurzame relatie met de moeder van zijn kinderen. Vanaf de geboorte is hij betrokken geweest bij het leven van zijn kinderen. Dat zijn zoon pas later is erkend en zijn dochter nog niet is erkend, is niet relevant en heeft te maken met gemeentelijke formaliteiten. Daarnaast zijn zowel de moeder als eiser belast met de zorg van hun kinderen en verdelen zij de zorgtaken. Tot slot heeft verweerder ten onrechte niet gehoord in bezwaar.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat artikel 20 van het VWEU zich verzet tegen nationale maatregelen die tot gevolg hebben dat EU-burgers het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste aan hun status van EU-burger ontleende rechten. Een dergelijke situatie ontstaat wanneer een staatsburger van een derde staat het recht wordt ontzegd te verblijven in een lidstaat waar zijn minderjarige kinderen, die staatsburgers zijn van die lidstaat en te zijnen laste komen, verblijven.
4.2.
Het beleid van verweerder over de uitvoering van het arrest Chavez-Vilchez is neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) en luidt als volgt:

Een vreemdeling heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, Vw als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
[…];
d. tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.’’
5. De rechtbank overweegt dat uit het arrest Chavez-Vilchez en het beleid van verweerder volgt dat het in eerste instantie aan eiser is om aan te tonen dat het weigeren van het verblijfsrecht tot gevolg heeft dat de Nederlandse kinderen ook de Unie zouden moeten verlaten.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij niet langer verblijfsrecht heeft in Spanje. Eiser heeft geen stukken van de Spaanse autoriteiten overgelegd waaruit blijkt dat hij niet langer in het bezit is van een Spaans verblijfsrecht. De stelling dat hij bij de Spaanse ambassade heeft aangegeven dat hij afstand doet van zijn verblijfsrecht is ook niet met stukken onderbouwd. Met die enkele stelling heeft eiser niet aangetoond dat hij geen verblijfsrecht meer heeft in Spanje. Het is aan eiser om aan te tonen dat hij aan de voorwaarden voldoet voor een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU. Daarin is eiser niet geslaagd. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan voorwaarde onder d van paragraaf B10/2.2 van de Vc. Nu mag worden verondersteld dat eiser nog steeds verblijfsrecht heeft in Spanje, worden de kinderen van eiser, indien zij hem zouden volgen, niet gedwongen het Uniegrondgebied te verlaten. Reeds daarom is geen sprake van een situatie als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. De overige door eiser aangevoerde beroepsgronden behoeven dan ook geen bespreking.
6. Ten aanzien van de gestelde schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat van het horen in bezwaar slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het bestreden besluit en de gronden in het bezwaarschrift is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.