ECLI:NL:RBDHA:2021:2067

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 maart 2021
Publicatiedatum
8 maart 2021
Zaaknummer
NL21.2188
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige homoseksualiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een herhaalde asielaanvraag van eiser, die de Iraakse nationaliteit heeft. Eiser had eerder asiel aangevraagd, maar zijn aanvragen waren afgewezen. De rechtbank behandelde de zaak in enkelvoudige kamer en oordeelde dat de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als kennelijk ongegrond was afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser stelde dat zijn homoseksuele geaardheid niet geloofwaardig was geacht door verweerder, en voerde aan dat de verklaringen van zijn partner en vrienden onvoldoende waren meegewogen in de beoordeling. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder niet ten onrechte had geoordeeld dat de homoseksualiteit van eiser ongeloofwaardig was. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende inzicht had gegeven in zijn gevoelswereld en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij twijfels of verwarring had ervaren over zijn seksuele geaardheid. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat de verklaringen van derden, zoals die van de partner van eiser, niet voldoende gewicht hadden om de gestelde homoseksualiteit te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond was afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.2188
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.2189, plaatsgevonden op 2 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw H. Shamoun. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Iraakse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1993] .
2. Eiser heeft eerder, op 6 november 2015 in Nederland asiel aangevraagd. Bij besluit van 31 mei 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 14 mei 2018 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel aangewend. Het besluit van 31 mei 2017 staat in rechte vast.
3. Vervolgens heeft eiser op 6 juni 2018 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 13 februari 2019 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft bij uitspraak van 19 maart 20191 het door eiser ingestelde
1. NL19.3899.
beroep ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel aangewend. Het besluit van 13 februari 2019 staat dus ook in rechte vast.
4. Op 21 september 2020 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend, die verweerder bij het bestreden besluit als kennelijk ongegrond heeft afgewezen.
5. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser; en
de eerder ongeloofwaardig geachte homoseksuele geaardheid van eiser.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig worden geacht. Ten aanzien van het onder 5.b vermelde element heeft verweerder overwogen dat de homoseksuele geaardheid van eiser eerder ongeloofwaardig is geacht en dat eiser met hetgeen hij nu heeft aangevoerd zijn geaardheid niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt.
Referentiekader en de verklaringen van eiser
7. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig heeft geacht. In de zienswijze is uitvoering weergegeven op grond van welke verklaringen de homoseksuele geaardheid van eiser nu wel geloofwaardig geacht moet worden. Verweerder heeft onvoldoende duidelijk gemaakt hoe toepassing is gegeven aan het referentiekader. Verweerder is verder ten onrechte aan het rapport van mr. S. Jansen , “Trots of schaamte?” voorbij gegaan. Uit dit rapport blijkt dat het veelvuldig bij personen uit andere culturen voorkomt dat zij wanneer het gaat om hun seksuele identiteit dit doen middels het verklaren omtrent seksuele handelingen. Ook had verweerder gelet op de samenwerkingsverplichting op grond van de Procedurerichtlijn2 dit rapport moeten betrekken en verweerder had moeten uitleggen waarom er in dit geval afwijkend wordt beslist. Het feit dat eiser een partner heeft dient op zichzelf al te betekenen dat ten minste sprake is van twijfel. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd op welke wijze de verklaring van de partner en vrienden en kennissen van eiser zijn meegewogen in het besluit.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de homoseksualiteit van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dat oordeel komt.
9. Verweerder hanteert voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van de gestelde homoseksualiteit een werkinstructie.3 Hierin staat dat aan de hand van thema’s (privéleven, huidige en voorgaande relaties, contact met lhbti’s in Nederland en kennis van de Nederlandse situatie, discriminatie, repressie en vervolging in het land van herkomst) wordt beoordeeld of van de geloofwaardigheid van de gestelde seksuele geaardheid kan worden uitgegaan. De thema’s moeten in samenhang worden beoordeeld.
10. Volgens de werkinstructie ligt in het algemeen het zwaartepunt op de antwoorden op vragen over de eigen ervaringen van de vreemdeling met betrekking tot de seksuele
2 Richtlijn 2013/32/EU.
3 Werkinstructie 2018/9, vervangen door Werkinstructie 2019/17.
gerichtheid, wat dit voor hem/haar en de omgeving heeft betekend, wat de situatie is voor personen met die gerichtheid in het land van herkomst van de vreemdeling en hoe diens ervaringen, ook volgens zijn/haar asielrelaas in het algemene beeld passen. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar lhbti maatschappelijk onacceptabel is of strafbaar is gesteld.
11. De rechtbank overweegt dat verweerder niet ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat hij niet voldoende naar voren heeft gebracht over zijn eigen ervaringen. Van eiser mag worden verwacht dat hij inzicht kan geven in zijn gevoelswereld. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt waarom hij nooit twijfels, verwarring of andere gevoelens heeft gekend op het moment dat hij ontdekte dat hij homoseksueel was. Eiser heeft verklaard dat hij sinds de vorige procedure openlijk over zijn geaardheid kan praten, maar eiser blijft steken in verklaringen over hoe hij seks met mannen ervaart. Eiser heeft ook oppervlakkig verklaard op de vraag wat het met hem doet dat hij in zijn eigen land niet zo kan leven zoals hij zou willen.
12. De rechtbank is verder van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder geen rekening heeft gehouden met het referentiekader van eiser. Verweerder heeft in het besluit uiteengezet dat in lijn met de werkinstructie tijdens het gehoor meerdere malen vragen zijn herhaald en dat vragen op een andere manier zijn verwoord. Ook is er bij eiser op aangedrongen om iets meer te vertellen over onder andere zijn gevoelens en is doorgevraagd op de antwoorden. Bovendien mag verweerder, ondanks de omstandigheid dat eiser een bepaalde culturele achtergrond heeft, zeker bij een opvolgende aanvraag met hetzelfde asielmotief van eiser verwachten dat hij meer kan verklaren over zijn gestelde homoseksualiteit.
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van het beroep op het rapport van [naam 1] heeft kunnen overwegen dat het aan eiser is om met zijn verklaringen zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Verweerder heeft de beoordeling gebaseerd op de door eiser zélf afgelegde verklaringen en de door hem specifiek geschetste situatie. Daarnaast heeft eiser slechts gewezen op het rapport, maar daarbij niet inzichtelijk gemaakt op welke manier eventuele stereotiepe tegenwerpingen in deze zaak ervoor hebben gezorgd dat de beoordeling van verweerder niet juist is geweest. Daarom kan ook deze grond niet slagen.
Verklaringen en foto’s van vrienden, medewerkers [naam 2] en de documentatie van COC
14. Over verklaringen van derden staat in de werkinstructie het volgende. Verweerder weegt ingebrachte informatie van derden altijd mee, maar het gewicht dat hieraan wordt toegekend is afhankelijk van de individuele casus. In de beschikking moet worden gemotiveerd hoe rekening is gehouden met de ingebrachte verklaringen van derden of waarom daar geen rekening mee is gehouden. In twijfelgevallen kunnen verklaringen van derden de doorslag geven. Feitelijke informatie, zoals waarnemingen van de derde partij over (concrete gedragingen van) de vreemdeling, zal (veel) zwaarder wegen dan (bijvoorbeeld) een enkele verklaring dat de betreffende vreemdeling lhbti is. Steunbetuigingen van derden hebben op zichzelf geen toegevoegde waarde, tenzij hierin feitelijke informatie wordt toegevoegd aan het dossier. Verweerder kijkt ook naar de objectiviteit van de derdenverklaring.
15. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte minder gewicht heeft toegekend aan de verklaring van de partner van eiser. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat de verklaringen van eiser over zijn gestelde homoseksuele geaardheid ongeloofwaardig zijn. Verweerder heeft met betrekking tot de verklaring van [partner] ook kunnen overwegen dat in deze verklaringen ook niet is aangegeven dat hij een exclusieve relatie met eiser heeft, maar hierin staat enkel dat zij het bed hebben gedeeld. Over de door eiser overgelegde verklaringen, het lidmaatschap van [naam 2] en de foto’s heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat hieraan geen doorslaggevende betekenis toekomt. Weliswaar kan een verklaring van een derde de gestelde homoseksuele gerichtheid onderbouwen, maar de geloofwaardigheid kan niet alleen op zulke verklaringen worden gestoeld. Gelet op het ontbreken van aannemelijke eigen verklaringen van eiser over zijn seksuele gerichtheid komt aan de genoemde verklaringen en documenten geen doorslaggevende betekenis toe. Het is immers allereerst aan eiser om zijn homoseksuele geaardheid aannemelijk te maken. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is eiser hierin niet geslaagd.
Nuttig effect
16. Eiser voert verder aan dat een herhaalde aanvraag nuttig effect moet hebben en dat er daarom sprake is van strijd met de Procedurerichtlijn.
17. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Eiser heeft immers uitvoerig de gelegenheid gehad zijn herhaalde aanvraag toe te lichten en te onderbouwen. Hij is door verweerder ook middels een gehoor in de gelegenheid gesteld om zijn herhaalde asielaanvraag nader toe te lichten. Het ligt echter op de weg van eiser om (al dan niet in reactie op de vragen van verweerder) uitvoerig te verklaren en alle informatie te verschaffen die nodig is om toch tot een toewijzende beslissing te komen. Verweerder heeft verder de door eiser overgelegde verklaringen bij de beoordeling betrokken, maar gelet op rechtsoverweging 15 is hier geen doorslaggevende betekenis aan toegekomen. De grond faalt dan ook.
Conclusie
18. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van
L.S. Lodder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
04 maart 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.