Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
en [verzoeker](verzoeker), verzoekers V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. Verzoekers, die claimen de Libische nationaliteit te hebben, hebben tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 9 februari 2021, verklaarde de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk en legde haar een inreisverbod op voor de duur van twee jaren. De aanvraag van verzoeker werd afgewezen als kennelijk ongegrond, met een vertrektermijn van 28 dagen.
Tijdens de zitting op 2 maart 2021, waar verzoekers bijgestaan werden door hun gemachtigde en een tolk, is het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er inmiddels op het beroep in een andere zaak (NL21.2329) was beslist, waardoor de noodzaak voor een voorlopige voorziening verviel. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook afgewezen, met de overweging dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, in aanwezigheid van griffier L.S. Lodder, en is op 4 maart 2021 bekendgemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.