ECLI:NL:RBDHA:2021:2117
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake asielaanvraag en procesbelang
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2021 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een beroep inzake een asielaanvraag. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J. Mačkić, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Het bestreden besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 9 februari 2021 was genomen, weigerde de aanvraag op de grond dat Slovenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting, terwijl de gemachtigde van de verweerder wel aanwezig was.
De rechtbank heeft ambtshalve de vraag onderzocht of eiser procesbelang had bij het beroep. Uit meldingen van de vreemdelingenpolitie en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers bleek dat eiser op 23 december 2020 met onbekende bestemming was vertrokken. De gemachtigde van eiser stelde dat hij contact had gehad met eiser, maar de rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat eiser nog in Nederland verbleef of dat hij nog prijs stelde op de bescherming die hij aanvankelijk had gezocht. De rechtbank baseerde haar oordeel op vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat als een vreemdeling zonder contact met zijn gemachtigde vertrekt, dit impliceert dat hij geen prijs meer stelt op bescherming.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen rechtens te beschermen belang meer had bij de beoordeling van het bestreden besluit. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is bekendgemaakt op dezelfde dag. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.