ECLI:NL:RBDHA:2021:2149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
09/852206-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaken met onvoldoende bewijs en steunbewijs

Op 9 maart 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige. De zaak kwam ter terechtzitting na meerdere regiezittingen en een inhoudelijke behandeling. De officier van justitie, mr. F.A. Kuipers, eiste een gevangenisstraf van 27 maanden, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. T. Geerdink, pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat zedenzaken vaak slechts twee betrokkenen hebben: de verdachte en het slachtoffer. Dit maakt het bewijs moeilijk, omdat de verklaring van het slachtoffer vaak de enige is. De rechtbank benadrukte dat de verklaring van één getuige niet voldoende is voor een veroordeling, tenzij er steunbewijs is van een andere bron. In deze zaak ontbrak dat steunbewijs. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van het slachtoffer niet voldoende werden ondersteund door andere getuigen of bewijs, zoals WhatsApp-berichten die niet bevestigden dat er een seksuele relatie was. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten. Daarnaast werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor de verdediging van de verdachte tot nu toe nihil waren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/852206-17
Datum uitspraak: 9 maart 2021
Tegenspraak
(Vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 25 juli 2018 (regiezitting), 24 januari 2020 (regiezitting), 25 november 2020 (regiezitting) en 23 februari 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. T. Geerdink naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 juni 2016 te Sassenheim en/of Leiderdorp, althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt,
buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- het duwen/plaatsen van zijn penis in vagina van die [slachtoffer] en/of
- het duwen/plaatsen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer] , althans die [slachtoffer] in de mond laten nemen van zijn penis.

3.Vrijspraak

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – op gronden zoals verwoord in zijn pleitnota – op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en dat de verdachte moet worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich veelal kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de veronderstelde seksuele handelingen: een aangever/slachtoffer en een verdachte. Wanneer de verdachte de seksuele handelingen ontkent, leidt dat er in voorkomende gevallen toe dat slechts de verklaringen van de aangever – als getuige – als wettig bewijs beschikbaar zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring moet in elk geval sprake zijn van steunbewijs dat afkomstig is van een andere bron dan de aangever. In zedenzaken kan evenwel een geringe mate van steunbewijs in combinatie met de verklaringen van de aangever voldoende wettig bewijs van het tenlastegelegde opleveren. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd.
Ter beantwoording van de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde, overweegt de rechtbank het volgende.
Op 26 oktober 2016 heeft [aangever] aangifte gedaan, in zijn hoedanigheid als afdelingscoördinator van instelling [naam instelling] te Oegstgeest, een instelling voor jongeren met gedragsproblemen. [aangever] heeft verklaard dat een medewerker, te weten de verdachte, een seksuele relatie zou hebben gehad met een minderjarige cliënt, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ). [slachtoffer] zou dit tegen een vriendin van haar hebben verteld, die het uiteindelijk aan een medewerker heeft verteld.
[slachtoffer] is op 21 februari 2017 als getuige gehoord. Zij heeft verklaard dat zij sinds februari 2015, gedurende anderhalf jaar, een relatie heeft gehad met de verdachte. Op 24 maart 2015 hadden zij voor de eerste keer seks. Dit was in het huis van de verdachte. Daarna hebben zij meerdere keren seks gehad op verschillende locaties: in het huis van de verdachte, in de fitnesszaal van [naam instelling] en op de kamer van [slachtoffer] .
Naar aanleiding van de aangifte is [getuigen] , een vriendin van [slachtoffer] , gehoord. Verder zijn [getuigen] en [getuigen] , medewerkers van [naam instelling] , als getuigen gehoord. Geen van deze getuigen heeft zelf iets waargenomen van seksuele handelingen die de verdachte bij [slachtoffer] zou hebben verricht. De verklaringen van deze getuigen bieden ook anderszins onvoldoende steun voor de verklaring van [slachtoffer] . Uit de verklaringen volgt naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet meer dan dat de getuigen vanuit één bron, te weten [slachtoffer] zelf, hebben gehoord dat de verdachte een seksuele relatie zou hebben met [slachtoffer] . Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende wordt ondersteund door de afgelegde getuigenverklaringen.
Verder bevat het dossier WhatsAppgesprekken van [slachtoffer] , met onder andere de verdachte. Deze WhatsAppgesprekken gaan over een tijd na de ten laste gelegde periode. Uit deze WhatsAppgesprekken volgt weliswaar dat de verdachte met [slachtoffer] een band onderhield die verder ging dan passend geacht mag worden bij een professionele relatie tussen een instellingsmedewerker en een cliënt, maar naar het oordeel van de rechtbank kan uit de inhoud van deze gesprekken niet de conclusie worden getrokken dat zij een seksuele relatie hadden.
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de politie en ter terechtzitting de ten laste gelegde handelingen waarover [slachtoffer] heeft verklaard, ontkend. Hij heeft verklaard dat hij een goede band had met [slachtoffer] , maar dat nooit sprake is geweest van seksuele handelingen of een liefdesrelatie.
Uit het voorgaande volgt dat de belastende verklaringen van [slachtoffer] over de ten laste gelegde handelingen onvoldoende worden ondersteund door ander (steun)bewijs om te kunnen vaststellen dat de verdachte die handelingen heeft verricht.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.

4.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 12.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het bedrag bestaat uit immateriële schade.
4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gematigde toewijzing van de vordering, tot een bedrag van € 6.000,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair bepleit de raadsman afwijzing dan wel matiging van de vordering.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien
de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Gruijters, voorzitter,
mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, rechter,
mr. R.J. Wortelboer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Otter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 maart 2021.