Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
AWB 20/7777 (voorlopige voorziening)
[eiser]
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
een meldingsformulier van 30 april 2020 ontvangen waarin referente stelt dat de gezinsband met eiser per 30 april 2020 is verbroken. Bij brief van 22 mei 2020 heeft referente wederom verzocht de aanvraag van eiser niet door te laten gaan in verband met het verbreken van de relatie. Vervolgens heeft eiser op 8 juni 2020, middels een telefonische hoorzitting, bevestigd dat de relatie is verbroken en dat hij niet meer bij referente woonachtig is. Eiser heeft tevens een tweetal brieven gestuurd waarin hij onder andere de situatie omschrijft waarbinnen de relatie met referente verslechterde en hoe hij uiteindelijk bij een vriend is gaan wonen. Op grond van het voorgaande stelt verweerder zich op het standpunt dat de relatie tussen eiser en referente is verbroken en eiser hierdoor op grond van artikel 3.14, aanhef en onder b, en artikel 3.17 van het Vreemdelingenbesluit 2000 niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning met de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’.
30 april 2020 heeft zij vermeld dat de gezinsband met eiser was verbroken. Vervolgens heeft zij bij brief van 19 mei 2020 geschreven dat zij de voorgaande melding wilde intrekken en zij stelde daarin onder meer dat zij de liefdesrelatie wilde voorzetten. Daarna heeft referente op 22 mei 2020 een laatste brief gestuurd waarin zij stelt dat zij haar melding toch niet wil intrekken. Referente stelt in die brief onder andere dat eiser sinds maart 2020 niet meer bij haar woont, zij niet meer financieel verantwoordelijk voor hem wil zijn en dat zij de moeilijke en giftige relatie met eiser officieel wil stoppen. Referente verzoekt in deze laatste brief expliciet aan verweerder om de melding van 30 april 2020 te laten staan. Hiertegenover staan de verklaringen van eiser in zijn ongedateerde brieven, waarin onder andere wordt gesteld dat referente haar emoties niet onder controle heeft, dat zij lijdt aan borderline, dat eiser en referente elkaar nog wekelijks zien en de relatie niet verbroken is. Dit volgt volgens eiser ook uit de op 16 februari 2021 overgelegde afschriften van Whatsapp-gesprekken, telefoonrekeningen, foto’s en een e-mail van 1 oktober 2020. De rechtbank is echter van oordeel dat eiser onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de laatste brief van
22 mei 2020 en de melding van referente van 30 april 2020 onjuist dan wel achterhaald zijn en/of anders zouden moeten worden geïnterpreteerd. Dit betekent dat de rechtbank verweerder volgt in het standpunt dat de relatie tussen eiser en referente ten tijde van het bestreden besluit was verbroken. Dit oordeel wordt ook onderschreven door de e-mail van 1 oktober 2020 van referente waaruit volgt dat referente niet langer contact wil met eiser omdat het haar teveel stress oplevert.
Beslissing
mr. T.J.M. Schilder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op