ECLI:NL:RBDHA:2021:2310

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
AWB 20/5298
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsaanvraag op basis van zorg- en opvoedingstaken voor minderjarig kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk beroep van eiser, een Turkse nationaliteit houder, tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van zijn minderjarige Nederlandse zoon, maar deze aanvraag werd afgewezen. De staatssecretaris stelde dat eiser niet had aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken voor zijn zoon verrichtte en dat er geen sprake was van een afhankelijkheidsverhouding die zou vereisen dat zijn zoon in de EU zou moeten blijven als aan eiser een verblijfsrecht werd geweigerd.

Eiser voerde aan dat de beschikking van de familierechter onzorgvuldig tot stand was gekomen en dat de moeder van zijn zoon de omgang frustreerde. De rechtbank oordeelde echter dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank verwees naar het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de EU, dat stelt dat EU-burgers het recht op verblijf niet mag worden ontzegd als dit hen het genot van hun rechten als EU-burger ontneemt. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor verblijfsrecht en dat zijn beroep ongegrond was.

De rechtbank benadrukte dat eiser niet had aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verrichtte en dat de stelling dat de moeder de omgang frustreerde niet voldoende was om zijn aanvraag te ondersteunen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5298

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de staatssecretaris van justitie en veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Rozema ).

Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet (Vw), waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 3 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skypeverbinding plaatsgevonden op 9 februari 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1986 en heeft de Turkse nationaliteit. Op 18 december 2019 heeft eiser een aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw, waaruit een afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest Chavez-Vilchez van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 10 mei 2017 (ECLI:EU:C:2017:354) blijkt. Hij beoogt verblijf bij zijn minderjarige Nederlandse zoon.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit de door eiser ingediende stukken niet is gebleken dat eiser daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken voor zijn zoon verricht. Daarnaast heeft verweerder aan eiser tegengeworpen dat niet is gebleken van een zodanige afhankelijkheidsverhouding tussen eiser en zijn zoon dat aangenomen moet worden dat zijn zoon gedwongen zal worden om het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt dat de beschikking van de familierechter van de Rechtbank Rotterdam d.d. 18 augustus 2017 onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser stelt dat de moeder van zijn zoon de omgang tussen eiser en zijn zoon frustreert en dat voormelde beschikking enkel op uitlatingen van de moeder is gebaseerd. Voorts stelt eiser dat het onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming onzorgvuldig en eenzijdig tot stand is gekomen. Verweerder had tot slot niet van het horen van eiser af mogen zien.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat artikel 20 van het VWEU zich verzet tegen nationale maatregelen die tot gevolg hebben dat EU-burgers het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste aan hun status van EU-burger ontleende rechten. Een dergelijke situatie ontstaat wanneer een staatsburger van een derde staat het recht wordt ontzegd te verblijven in een lidstaat waar zijn minderjarige kinderen, die staatsburger zijn van die lidstaat en te zijnen laste komen, verblijven.
Verweerder heeft hieraan in het beleid nadere invulling gegeven. Paragraaf B10/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) vermeldt onder meer dat een vreemdeling rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e, van de Vw als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
[…];c. de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; end. tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de EU te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.[…]Ad c.
-
De IND merkt zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter niet aan als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind, tenzij het marginale karakter van de zorg- en/of opvoedingstaken de vreemdeling niet is aan te rekenen. Dit wordt de vreemdeling niet aangerekend als hij/zij kan aantonen dat de andere ouder de omgang met het kind frustreert.”
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser met het overleggen van de beschikking inzake echtscheiding en de beschikking betreffende het ouderlijk gezag onvoldoende heeft aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken verricht. Evenmin is uit de overgelegde stukken gebleken dat er sprake is van een afhankelijkheidsverhouding tussen eiser en zijn zoon. De enkele stelling van eiser dat de moeder de omgang met zijn zoon frustreert wordt niet gevolgd. Uit de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 augustus 2017 blijkt immers dat de rechtbank het gezamenlijk gezag over de zoon heeft beëindigd en heeft bepaald dat dit gezag voortaan aan de moeder toekomt. Het verzoek van eiser om een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken is afgewezen, omdat dit volgens de rechtbank ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de zoon. De enkele niet nader onderbouwde stelling van eiser dat voormelde beschikking en het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming onzorgvuldig tot stand zijn gekomen doet aan vorenstaande niet af. Het had op de weg van eiser gelegen om, als hij het met voormelde beschikking niet eens was, daar rechtsmiddelen tegen aan te wenden, hetgeen eiser overigens heeft nagelaten. De stelling dat in september 2019 een nieuw verzoek tot gezag en/of omgang is ingediend bij de familierechter doet evenmin aan vorenstaande af, nu deze omstandigheid gelet op de ex-tunc toetsing in beroep buiten beschouwing dient te blijven.
7. Nu eiser niet voldoet aan voorwaarde c en d van paragraaf B10/2.2 van de Vc kan een beroep op het arrest Chavez-Vilchez niet slagen.
8. Het betoog dat eiser ten onrechte niet in bezwaar is gehoord slaagt niet. Aan de hand van het bezwaarschrift, bezien in het licht van het primaire besluit, was op voorhand in redelijkheid geen twijfel over mogelijk dat het bezwaar niet tot een ander besluit had kunnen leiden. Eiser heeft immers geen objectieve stukken overlegd ter onderbouwing van de gestelde zorg- en opvoedingstaken en de gestelde afhankelijkheidsverhouding. Verweerder heeft daarom op goede gronden geoordeeld dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, Algemene wet bestuursrecht.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.P. Deventer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 maart 2021
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.