ECLI:NL:RBDHA:2021:2315

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 8096
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag maatwerkvoorziening beschermd wonen en procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening 'beschermd wonen' in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Deze aanvraag werd op 25 januari 2019 door verweerder afgewezen. Eiser ging in bezwaar, maar dit bezwaar werd op 15 november 2019 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde tegen dit bestreden besluit.

De zitting vond digitaal plaats op 18 januari 2021, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was, maar eiser zelf niet. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld, ondanks de afwezigheid van eiser, en geconcludeerd dat er geen voldoende procesbelang was voor een inhoudelijke beoordeling van het beroep. De rechtbank baseerde deze conclusie op de vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, die stelt dat procesbelang alleen bestaat als het resultaat van het beroep feitelijke betekenis heeft voor de indiener. In dit geval was de relevante periode afgesloten met een nieuw besluit op 6 mei 2020, waarin een nieuwe aanvraag van eiser voor een pgb werd afgewezen.

De rechtbank heeft partijen aangemoedigd om te zoeken naar een oplossing voor de participatieproblemen van eiser, maar concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Uiteindelijk werd het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/8096

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R. Verspaandonk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J. Lina).

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om toekenning van een maatwerkvoorziening ‘beschermd wonen’ in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Bij besluit van 15 november 2019, verzonden op 18 november 2019, (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 18 januari 2021. De gemachtigde van eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Processueel
1. De zitting is aangevangen op 18 januari 2021 om 13.45 uur via Skype. Omdat eiser niet aanwezig was, heeft zijn gemachtigde tijdens de zitting meermalen getracht hem per telefoon te bereiken. Uiteindelijk heeft de gemachtigde twee e-mails ontvangen van eiser, die de gemachtigde tijdens de zitting heeft voorgelezen. Uit die e-mails blijkt dat eiser geen verbinding kon krijgen en naar huis gaat om te proberen via de computer verbinding te krijgen. De rechtbank heeft besloten om, nu de zaak op dat moment al geheel inhoudelijk was behandeld en eisers gemachtigde de gehele zitting heeft bijgewoond, daarop niet te wachten.
Procesbelang
2. De rechtbank ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of eiser voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] vloeit voort dat pas sprake is van procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij aannemelijk is dat schade is geleden dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode.
3. De rechtbank overweegt dat is gebleken dat het bestreden besluit is gevolgd door een besluit op 6 mei 2020, waarbij een nieuwe aanvraag van eiser voor een pgb ‘beschermd wonen’ in de vorm van naturazorg is afgewezen. Eiser heeft in de in deze zaak in geding zijnde periode thuis bij zijn ouders gewoond. Aldus is de voor dit geding relevante periode afgesloten met de afwijzing op 6 mei 2020. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting desgevraagd geen argumenten ten aanzien van het procesbelang aangedragen. Het dossier en hetgeen ter zitting is besproken biedt verder geen aanknopingspunten voor het oordeel dat procesbelang gelegen kan zijn in geleden schade of omdat een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser geen procesbelang heeft en het beroep niet-ontvankelijk is.
4. Tijdens de zitting is gebleken dat zowel de gemachtigde van eiser als verweerder, en ook de rechtbank, van mening zijn dat het goed zou zijn als er, mogelijk onder leiding van verweerder, toegewerkt zou kunnen worden naar een oplossing voor de participatieproblemen waarmee eiser kampt. De rechtbank geeft partijen in overweging om een ultieme poging te doen om tot een oplossing voor eisers problematiek te komen.
Proceskosten
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2021 .
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.CRvB 20 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2524.