Overwegingen
1. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op [geboortedatum]. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij betrokken was bij een geëscaleerd conflict tussen zijn vader en een man uit het dorp, [naam 2]. Eiser is zijn dorp ontvlucht nadat de zoon van [naam 2] met andere mannen gewapend naar het huis van eiser was gekomen. Vervolgens is eiser in Edo City bij een man terecht gekomen die eiser opsloot in zijn huis en die eiser dwong seksuele handelingen te verrichten in ruil voor geld.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
Nationaliteit, identiteit en herkomst;
Een aanval als gevolg van een conflict van zijn familie met [naam 2], waarna eiser uit zijn dorp moest vluchten;
Verblijf van eiser bij een man in Edo State City, [naam 3], en daaropvolgende bedreigingen van Ibrahim.
3. Verweerder acht de nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Verweerder acht het tweede en derde element niet geloofwaardig. Daarbij betrekt verweerder dat eiser tegenstrijdige, inconsistente en vage verklaringen heeft afgelegd over wat hem is overkomen. Verder valt volgens verweerder niet in te zien waarom eiser geen bescherming heeft gezocht bij de politie of waarom hij na de gestelde gebeurtenissen nog een maand in Nigeria is gebleven. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag moet worden afgewezen als ongegrond.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij voert allereerst aan dat verweerder zich niet heeft gehouden aan de wettelijke termijnen in de Algemene Asielprocedure (AA-procedure). Hierdoor is eiser benadeeld, omdat hij vanwege de korte termijnen minder tijd heeft gehad om de zaak met zijn gemachtigde te bespreken en om relevante documenten te bemachtigen. Verder heeft verweerder ten onrechte geoordeeld dat het tweede en derde element ongeloofwaardig zijn. Verweerder kan gezien het opleidingsniveau van eiser niet verlangen dat hij eenduidig, duidelijk en consequent over zijn asielrelaas kan verklaren. Bovendien is verweerder ten onrechte voorbijgegaan aan de verklaringen die eiser reeds in het gehoor en de correcties en aanvullingen heeft gegeven. Tot slot vreest eiser, los van zijn asielrelaas, voor zijn veiligheid in Nigeria.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. In artikel 3.110, eerste lid, van het Vbis voorgeschreven dat de AA-procedure maximaal acht dagen duurt, te rekenen vanaf de dag van aanvang van de procedure (het vijfde lid). Uit het derde lid van deze bepaling volgt dat de dagen gedurende het weekend en erkende feestdagen niet meetellen. Op grond van artikel 3.112 van het Vb start de AA-procedure met een eerste gehoor (dag één). Op grond van artikel 3.114, zesde lid, van het Vb maakt verweerder de beschikking uiterlijk op de achtste dag bekend door uitreiking of toezending ervan. Op grond van artikel 3.115, eerste en tweede lid, van het Vb kan verweerder in de in het eerste lid genoemde gevallen de termijn verlengen, mits de vreemdeling daarvan schriftelijk in kennis wordt gesteld.
6. Uit het bestreden besluit blijkt dat de asielaanvraag van eiser is afgedaan in de AA-procedure. De rechtbank stelt vast dat het eerste gehoor heeft plaatsgevonden op 19 november 2020 (dag één). Dat betekent dat verweerder de beschikking uiterlijk op 30 november 2020 (dag acht) op de voorgeschreven wijze bekend diende te maken. Eiser stelt dat hij het bestreden besluit daarentegen op 1 december 2020 heeft ontvangen. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eiser zowel de door hem per post ontvangen beschikking, voorzien van een ontvangststempel, als een faxbevestiging overgelegd.
7. Ter zitting heeft verweerder uiteengezet hoe de verzending van een poststuk bij de IND in zijn werk gaat. Verweerder heeft een schermafbeeldingovergelegd van de verzendadministratie in INDIGO, het digitale systeem van de IND. Volgens verweerder blijkt hieruit dat de beschikking op 30 november 2020via het zogenaamde verzendhuis is verzonden. Dit volgt de rechtbank niet. Eiser heeft voldoende onderbouwd dat hij het bestreden besluit niet tijdig heeft ontvangen. Uit de schermafbeelding kan niet worden afgeleid dat het bestreden besluit op 30 november 2020 bekend is gemaakt. Uit de schermafbeelding blijkt dat het bericht weliswaar is verwerkt op 30 november 2020, maar dat de datum van de laatste aanlevering, voor zowel de aanbiedingsbrief aan de gemachtigde als de beschikking, op 4 december 2020 staat.Hiervoor heeft verweerder geen verklaring gegeven.
8. Gelet op het voorgaande, heeft verweerder niet binnen de termijn die geldt voor de AA-procedure op de asielaanvraag van eiser beslist. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank 23 weken heeft om uitspraak te doenen dat binnen vier weken hoger beroep kan worden ingesteld tegen deze uitspraak.
9. De rechtbank ziet aanleiding om toepassing te geven aan artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. In tegenstelling tot wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank niet in dat eiser in zijn belangen is geschaad doordat het bestreden besluit één dag te laat bekend is gemaakt. Eiser heeft niet gemotiveerd waarom zijn aanvraag in de VA-procedure had moeten worden afgedaan of wat hij anders of meer had kunnen aanvoeren in het geval dat zijn asielaanvraag in die procedure was behandeld. Eiser heeft nu bovendien een extra dag gehad om zich op het bestreden besluit voor te bereiden.
Geloofwaardigheid asielrelaas
10. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het tweede en derde element niet geloofwaardig zijn. Hiertoe verwijst de rechtbank allereerst naar het voornemen en het bestreden besluit. Verweerder heeft terecht een tegenstrijdigheid geconstateerd in eisers verklaringen over het zien van wapens tijdens de aanval bij zijn huis. Eiser heeft tot drie keer toe verklaard dat hij wapens heeft gezien.Eiser stelt echter later dat hij de wapens niet heeft gezien, maar dat zijn intuïtie en zijn vrouw het tegen hem zeiden.De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten de correcties en aanvullingen bij het nader gehoor op dit punt bij de beoordeling te betrekken. De correctie dat eiser de wapens niet heeft gezien, kan de geconstateerde tegenstrijdigheid niet wegnemen zonder nadere verklaring. Verweerder heeft ook terecht tegengeworpen dat eiser heeft verklaard dat hij in december 2019 of januari 2020 op bijzondere wijze voor het eerst in vijf jaar weer in contact was gekomen met zijn vrouw.Dit strookt niet met eisers verklaring dat zijn vrouw hem in augustus 2019 heeft gebeld en hem toen heeft verteld over de dood van zijn vader.Het valt niet in te zien dat eiser een dergelijk belangrijk gesprek zou vergeten. Dit heeft eiser niet betwist.
11. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen met betrekking tot zijn verblijf bij [naam 3] vaag zijn. Zo heeft verweerder tegen kunnen werpen dat eiser het uiterlijk van [naam 3] tijdens het nader gehoor niet kon beschrijven.Gelet op de aard van het contact met [naam 3] is dat opmerkelijk. In de zienswijze heeft eiser alsnog een beschrijving gegeven. Verweerder heeft deze beschrijving niet ten onrechte niet alsnog bij zijn besluitvorming betrokken, nu niet valt in te zien dat eiser ten tijde van het nader gehoor niet over het uiterlijk van [naam 3] kon verklaren.
12. Verweerder heeft bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas eveneens relevant kunnen achten dat eiser Nigeria niet onverwijld heeft verlaten.Dit wordt door eiser niet bestreden. Dat eiser Nigeria niet zo snel mogelijk heeft verlaten, doet afbreuk aan de gestelde vrees en noodzaak voor bescherming. Ook heeft verweerder aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij geen bescherming heeft gevraagd bij de Nigeriaanse autoriteiten. De stelling dat de politie corrupt is en dat eiser uit eigen ervaring weet dat aangifte doen zinloos is, is zonder enige onderbouwing niet voldoende om tot een ander oordeel te kunnen leiden.
13. De rechtbank volgt eiser tot slot niet in zijn stelling dat verweerder geen rekening heeft gehouden met zijn verschonende omstandigheden, meer specifiek zijn opleidingsniveau.Dat eiser laaggeschoold is, betekent niet dat van hem niet mag worden verwacht dat hij consistent en eenduidig kan verklaren over de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden, aangezien die de kern van zijn relaas raken. Verweerder merkt in dit kader terecht op dat eiser bovendien in de gelegenheid is gesteld om de tegenstrijdigheden nader toe te lichten. Eiser heeft verder ook niet onderbouwd dat zijn opleidingsniveau een verklaring is voor de geconstateerde tegenstrijdigheden.
14. Ter zitting heeft eiser desgevraagd nader toegelicht dat zijn beroep op de algemene veiligheidssituatie zo moet worden begrepen dat er een situatie is ontstaan als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn.Eiser heeft daartoe verwezen naar vier nieuwsberichten en een rapport van de United States Department of State (USDOS).Verweerder is hier in het bestreden besluit ten onrechte niet op ingegaan, aldus eiser.
15. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat Nigeria geen land is waarin sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Allereerst verwijst verweerder naar de zienswijze waarin het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Nigeria van 27 juni 2018 wordt benoemd. Uit dit ambtsbericht komt naar voren dat de algehele situatie in Nigeria niet zodanig is dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling zijn aan te merken. Uit wat eiser heeft overlegd, blijkt weliswaar dat er sprake is geweest van politiegeweld naar aanleiding van demonstraties. Hieruit kan echter niet worden afgeleid dat de situatie in Nigeria dusdanig is verslechterd dat een burger door zijn enkele aanwezigheid, waar in Nigeria dan ook, een reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met wat hij ter zitting heeft aangevoerd, voldoende heeft gemotiveerd dat er in Nigeria geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn. Het beroep slaagt niet.
17. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. De aanvraag is terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond.
18. Gelet op het onder overweging 8 geconstateerde gebrek, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).