ECLI:NL:RBDHA:2021:2403

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
RK 20/1883
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onttrekking aan het verkeer van snorfiets met gestolen motorblok en toekenning geldelijke tegemoetkoming

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in een raadkamerprocedure over de onttrekking aan het verkeer van een snorfiets die in beslag was genomen bij de belanghebbende. De officier van justitie had verzocht om de snorfiets te onttrekken aan het verkeer, omdat het motorblok van de snorfiets als gestolen geregistreerd stond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de snorfiets op 21 juli 2019 onder de belanghebbende in beslag is genomen en dat het motorblok oorspronkelijk onderdeel was van een andere snorfiets die als gestolen was geregistreerd. De rechtbank oordeelde dat het ongecontroleerde bezit van een voertuig met gestolen onderdelen in strijd is met het algemeen belang en dat de snorfiets in zijn geheel moest worden onttrokken aan het verkeer, omdat een gedeeltelijke onttrekking niet mogelijk was in dit geval.

De rechtbank heeft ook de vordering van de belanghebbende om een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen beoordeeld. De belanghebbende had de snorfiets te goeder trouw gekocht en stelde dat hij onevenredig zou worden getroffen door de onttrekking aan het verkeer. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende inderdaad onevenredig zou worden getroffen zonder een geldelijke tegemoetkoming, en kende hem een bedrag van € 1.150,- toe, wat de helft van de gemiddelde waarde van de snorfiets vertegenwoordigde. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de snorfiets onttrokken aan het verkeer, terwijl de belanghebbende een geldelijke tegemoetkoming werd toegekend.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Parketnummer: 09/048542-20
Raadkamernummer: 20/1883
Beslissing van de rechtbank [geboorteplaats] enkelvoudige raadkamer in strafzaken, op de vordering ex artikel 552f Wetboek van Strafvordering (Sv) van de officier van justitie in de zaak tegen:

[belanghebbende] ,

geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats]
adres: [aanslagnummer]
voor deze zaak woonplaats kiezende op het kantoor van zijn advocaat
mr. P.H.W. Spoelstra, adres: Lange Poten 9, 2511 CL in Den Haag,
hierna te noemen: de belanghebbende.

Inleiding

De vordering van de officier van justitie is op 13 juli 2020 binnengekomen bij de griffie. De vordering strekt ertoe dat een onder de belanghebbende in beslag genomen snorfiets wordt onttrokken aan het verkeer, omdat na onderzoek is gebleken dat het motorblok van de snorfiets hoort bij een snorfiets die als gestolen geregistreerd staat.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het proces-verbaal van de politie-eenheid Den Haag met proces-verbaalnummer: PL1500-2019202680.

De procedure in raadkamer

Op 24 november 2020 is de vordering ter zitting behandeld. De zaak is gelijktijdig behandeld met het klaagschrift van de belanghebbende op grond van artikel 552a Sv. [1]
De rechtbank heeft het onderzoek in raadkamer bij beslissing van 8 december 2020 heropend en geschorst tot de zitting van 23 februari 2021, teneinde meer informatie te verkrijgen van partijen.
De rechtbank heeft de vordering op 23 februari 2021 verder in raadkamer behandeld, gelijktijdig met eerdergenoemd klaagschrift. De advocaat van de belanghebbende, mr. P.H.W. Spoelstra, en de officier van justitie, mr. S. Meerman, zijn gehoord. De belanghebbende is - hoewel goed opgeroepen - niet in raadkamer verschenen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie persisteert bij de vordering. De in beslag genomen snorfiets kan volgens hem niet terug naar de belanghebbende met het huidige – van diefstal afkomstige – motorblok. Hoewel het motorblok feitelijk verwijderd kan worden, heeft de politie laten weten dat dit veel werk is. De officier van justitie acht het onwenselijk om de politie hiermee te belasten en stelt daarom dat de snorfiets in zijn geheel moet worden onttrokken aan het verkeer. De officier van justitie stelt verder dat de belanghebbende in het geval van een onttrekking aan het verkeer van de snorfiets niet onevenredig zou worden getroffen. Voor zover de belanghebbende nadeel ondervindt, is dat niet zozeer het gevolg van de onttrekking aan het verkeer, als wel het gevolg van het feit dat hem een snorfiets is verkocht met een gestolen motorfiets. De belanghebbende kan desgewenst zijn schade via een civiele procedure op de verkoper van de snorfiets proberen te verhalen. De officier van justitie ziet daarom geen reden voor toekenning van een geldelijke tegemoetkoming in deze procedure.

Het standpunt van de belanghebbende

De belanghebbende verzet zich tegen de vordering van de officier van justitie. Hij stelt dat het ongecontroleerde bezit van de snorfiets zonder het motorblok niet in strijd is met de wet of het algemeen belang. Daarom dient volgens de belanghebbende alleen het motorblok te worden onttrokken aan het verkeer. Het verwijderen van het motorblok is zeer eenvoudig en kan door de technische dienst van de politie snel worden gedaan. Subsidiair, indien de gehele snorfiets aan het verkeer zou worden onttrokken, dient de belanghebbende te worden gecompenseerd. De belanghebbende heeft de snorfiets te goeder trouw gekocht en het aankoopbedrag was voor hem een groot bedrag. Hij zou daarom onevenredig worden getroffen door de onttrekking aan het verkeer. De advocaat heeft in raadkamer gesteld dat dit type snorfiets tweedehands gemiddeld € 2.300,- kost. Hij verzoekt de rechtbank om bij een onttrekking van de snorfiets de helft van dit bedrag, zijnde € 1.150,-, als vergoeding aan de belanghebbende toe te wijzen.

Het oordeel van de rechtbank

Onttrekking aan het verkeer
Vaststaat dat de snorfiets op 21 juli 2019 onder de belanghebbende in beslag is genomen en hem in eigendom toebehoort. Uit onderzoek door de politie is gebleken dat de snorfiets is voorzien van een motorblok dat oorspronkelijk onderdeel is geweest van een andere snorfiets, die is als gestolen is geregistreerd.
De rechtbank is van oordeel dat het ongecontroleerde bezit van een voertuig voorzien van gestolen onderdelen in strijd is met het algemeen belang. [2] Door dergelijke voertuigen terug te geven wordt de handel in gestolen voertuigen (en de onderdelen hiervan) in stand gehouden en wordt afbreuk gedaan aan een effectieve bestrijding van die handel. Daarbij komt dat door een gestolen onderdeel te plaatsen in een ander voertuig, de opsporing van de diefstal van het oorspronkelijke voertuig wordt belemmerd.
Dat betekent dat de snorfiets met daarin het gestolen motorblok in aanmerking komt voor onttrekking aan het verkeer op grond van artikel 36c, aanhef en onder 4°, van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Voor een onttrekking aan het verkeer van alleen het motorblok ziet de rechtbank geen ruimte. Een dergelijke gedeeltelijke onttrekking aan het verkeer kan op zijn plaats zijn als partijen zich daartegen niet verzetten, [3] of als een volledige onttrekking aan het verkeer evident onredelijk zou zijn. De officier van justitie heeft gesteld dat het verwijderen van het motorblok onwenselijk is, gelet op de werkbelasting voor de politie die dit met zich zou brengen. De rechtbank acht dit een in redelijkheid te respecteren standpunt, mede in aanmerking genomen de relatief geringe waarde van de snorfiets.
De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen en bepalen dat de gehele snorfiets wordt onttrokken aan het verkeer.
Geldelijke tegemoetkoming
Op grond van artikel 33c, tweede lid, in combinatie met artikel 36b, tweede lid, Sr kan de rechter een geldelijke tegemoetkoming toekennen indien dat nodig is om te voorkomen dat degene aan wie het onttrokken voorwerp toebehoort door die onttrekking onevenredig zou worden getroffen. Of de eigenaar van een voorwerp door de onttrekking aan het verkeer van zijn eigendom onevenredig wordt getroffen moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij kan onder andere worden betrokken hoe de eigenaar van het voorwerp zich in relatie tot dat voorwerp heeft gedragen en wat de waarde van het onttrokken voorwerp is.
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de belanghebbende wist of kon vermoeden dat er een gestolen motorblok in de snorfiets zat toen hij deze kocht. Hoewel tegen hem aanvankelijk een verdenking van heling was gerezen, is de zaak door de officier van justitie geseponeerd wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Daarbij komt dat door de belanghebbende onbetwist is gesteld dat de snorfiets voor hem een grote aankoop was, terwijl de waarde daarvan thans relatief gering, maar niet verwaarloosbaar is. De rechtbank ziet daarin aanleiding voor het oordeel dat de belanghebbende onevenredig wordt getroffen door de onttrekking van de snorfiets aan het verkeer als aan hem geen geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend. De omstandigheid dat de belanghebbende langs civielrechtelijke weg mogelijk zijn schade op de verkoper van de snorfiets kan verhalen, doet aan dat oordeel niet af. [4]
Over de hoogte van de tegemoetkoming overweegt de rechtbank als volgt. De advocaat heeft in raadkamer gesteld dat snorfietsen van hetzelfde merk en type momenteel tweedehands worden aangeboden voor gemiddeld € 2.300,-. Hij heeft voorgesteld om de helft van dat bedrag als tegemoetkoming toe te kennen. De officier van justitie heeft deze bedragen niet betwist, terwijl deze de rechtbank niet onredelijk voorkomen. De rechtbank zal daarom aan de belanghebbende een geldelijke tegemoetkoming van € 1.150,- toekennen.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst de vordering van de officier van justitie toe en verklaart onttrokken aan het verkeer de snorfiets van het merk Piaggio, type Vespa Primavera, voorzien van kenteken [kenteken]
- kent aan de belanghebbende, [belanghebbende] , een geldelijke tegemoetkoming toe van € 1.150,- (zegge: elfhonderd vijftig euro).
Aldus gedaan te Den Haag door mr. B.W. Mulder, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. C.I.J. van den Bogert, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 9 maart 2021.

Voetnoten

1.Raadkamernummer: 20/2161.
2.Vgl. Hoge Raad 11 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL6178.
3.Vgl. de conclusie van advocaat-generaal mr. Knigge, ECLI:NL:PHR:2018:13, par. 3.13-3.20.
4.Vgl. Hoge Raad 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1156.