ECLI:NL:RBDHA:2021:2458

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
NL20.16692
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Russische eiser wegens onvoldoende bewijs van vervolging op basis van etniciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Russische nationaliteit, die van Oezbeekse etniciteit is. De eiser had op 15 augustus 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 17 augustus 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen. De rechtbank ontving het beroepschrift van de eiser op 9 september 2020. Tijdens de zitting, die gelijktijdig plaatsvond met andere zaken, was de eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris ook vertegenwoordigd was.

De eiser voerde aan dat hij en zijn gezin in Rusland te maken hadden met discriminatie vanwege hun Oezbeekse etniciteit, wat hen noopte om asiel aan te vragen. De rechtbank erkende dat de eiser en zijn gezin belemmeringen ondervonden in hun sociale en maatschappelijke functioneren, maar oordeelde dat deze belemmeringen niet van dien aard waren dat zij als vluchtelingen konden worden aangemerkt volgens het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank stelde vast dat de eiser in Rusland toegang had tot een woning, werk en zorg, en dat de ervaren discriminatie niet voldoende ernstig was om te concluderen dat er een reëel risico op vervolging bestond.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, en oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen gegronde vrees voor vervolging bestond. De eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat de discriminatie die hij had ervaren, van een zodanige ernst was dat dit leidde tot een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer naar Rusland. De rechtbank benadrukte dat de lat voor het verkrijgen van vluchtelingenstatus op basis van discriminatie hoog ligt, en dat enkel ervaren belemmeringen niet voldoende zijn voor het verkrijgen van asiel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.16692
[V-Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1969, van Russische nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. A.P.E.M. Pover),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Denishin).

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 15 augustus 2018 tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen.
Op 9 september 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de zaken NL20.16693, NL20.16694, NL20.16695 en NL20.16696. [1] Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was op de zitting aanwezig mevrouw E. Batalova, tolk in de Russische taal.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Achtergrond
1.1.
Eiser is op [geboortedatum] 1969 geboren in Osh, Kirgizië (destijds onderdeel van de Sovjet Unie) en heeft de Oezbeekse etniciteit. Eiser heeft sinds 2009 de Russische nationaliteit. Op 13 augustus 2018 is eiser met zijn echtgenote, [naam] , en drie meerderjarige zoons vanuit Rusland met een Schengenvisum Nederland ingereisd. Op 15 augustus 2018 heeft eiser een asielaanvraag ingediend.
1.2.
Eiser heeft het volgende aan zijn relaas ten grondslag gelegd. Eiser en de andere gezinsleden, hebben in Rusland te maken met discriminatie vanwege hun Oezbeekse etniciteit. Hij ziet om deze reden geen toekomst voor zijn gezin in Rusland. Eiser heeft verklaard dat hij in winkels werd geduwd en uitgescholden. Mensen zeiden dan dingen als ‘zwarte smoel’ en ‘wat kom jij hier zoeken’. Toen eiser een keer in een rij in een winkel stond, is hij geduwd en geslagen met een lege bierfles. Daarbij werd geroepen ’Wat moet jij hier, zwarte? Ga naar je eigen land’. Hij heeft ook verklaard dat tijdens het zwemmen mensen naar hem toe kwamen en hem uitscholden vanwege de vlekken op zijn huid. Eiser is daarna nooit meer gaan zwemmen. De discriminatie is volgens eiser heel wat keren fysiek geworden waarbij hij zelfs in elkaar is geslagen. Naar eigen zeggen zou eiser nooit uit zichzelf gaan vechten en heeft hij altijd geprobeerd conflicten te voorkomen. Eiser is naar de politie gegaan vanwege deze problemen. De politie heeft daarop als volgt gereageerd: ‘Hebben ze jouw armen en benen gebroken? Niet? Ben je met messen aangevallen? Niet? Ga dan maar weer naar huis.’ Ook is de reden van eisers vertrek gelegen in de omstandigheid dat hij niet wil dat twee van zijn zoons de militaire dienst vervullen. Eiser vreest dat zijn zoons gestationeerd zullen worden in de Oekraïne. Nu zijn zoons zich hebben onttrokken aan de militaire dienst denkt hij dat ze bij terugkeer zullen worden beboet en een gevangenisstraf opgelegd krijgen. In de zienswijze heeft eiser opgemerkt dat hij voor hetzelfde werk minder betaald krijgt dan mensen met een Slavische achtergrond. Verder kon hij geen afspraak maken bij de tandarts vanwege zijn achternaam.
Besluitvorming
2.1.
Verweerder heeft in het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen onderscheiden:
- Identiteit, nationaliteit, herkomst en etniciteit; en,
- Discriminatie vanwege Oezbeekse etniciteit.
2.2.
Verweerder acht de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit, herkomst en etniciteit en de verklaringen over de discriminatie vanwege zijn Oezbeekse etniciteit geloofwaardig. Verweerder ziet echter geen aanleiding eiser aan te merken als een vluchteling als bedoeld in het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag). Volgens verweerder is de discriminatie vanwege de Oezbeekse etnische achtergrond onvoldoende zwaarwegend voor de conclusie dat eiser in het land van herkomst gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Evenmin heeft eiser aangetoond dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Vluchtelingschap
3. Eiser heeft op de zitting aangevoerd dat de situaties waarin hij en zijn gezinsleden gediscrimineerd werden niet afzonderlijk maar in onderlinge samenhang hadden moeten worden beoordeeld. Dat betekent volgens eiser dat verweerder de discriminatie die de andere gezinsleden hebben ondervonden, moet betrekken bij de discriminatie waar eiser mee te maken had. Eiser zelf kreeg minder salaris dan zijn Slavische collega’s en ook werd hem de toegang tot een tandarts ontzegd. Voor de echtgenote van eiser geldt dat haar toegang tot de zorg eveneens werd beperkt. Zij heeft zich genoodzaakt gevoeld om het ziekenhuis te verlaten toen zij hoorde dat bij een bezoek aan de gynaecoloog de medische instrumenten vanwege haar uiterlijk en niet-Russische naam niet ontsmet of vervangen zouden worden. Ook heeft zij geen werk kunnen vinden dat past bij haar opleiding tot psycholoog/pedagoog. Ten aanzien van de kinderen geldt dat zij vanwege hun etniciteit ook problemen hebben ondervonden. Zij werden gediscrimineerd bij het zoeken naar zelfstandige woonruimte, bij het afleggen van een schoolexamen en bij de selectie voor een volleybalteam. Voornoemde situaties in onderlinge samenhang bezien, maken het maatschappelijk en sociaal functioneren voor eiser onmogelijk. Verweerder had volgens eiser dan ook moeten concluderen dat de discriminatie voldoende zwaarwegend is om voor het vluchtelingschap in aanmerking te komen.
4. Uit het geloofwaardig geachte asielrelaas volgt onmiskenbaar dat eiser en zijn gezinsleden vanwege hun Oezbeekse etniciteit in Rusland belemmeringen hebben ondervonden bij de toegang tot zorg, onderwijs, de arbeids- en woningmarkt. Hoewel de rechtbank onderkent dat het voor eiser en zijn gezinsleden bijzonder naar moet zijn geweest om dergelijke belemmeringen in hun bestaansmogelijkheden te ervaren, is het enkel ervaren van belemmeringen onvoldoende om aangemerkt te worden als verdragsvluchteling. Anders zouden individuen behorend tot minderheidsgroepen in Nederland op grond van de alhier ervaren discriminatie ook in aanmerking kunnen komen voor verdragsvluchtelingschap. De lat om op grond van discriminatie aan te worden gemerkt als verdragsvluchteling ligt dan ook veel hoger. Het moet gaan om dusdanig ernstige belemmeringen in de bestaansmogelijkheden dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. [2]
5. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de door eiser ondervonden discriminatie geen dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor hem onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Verweerder heeft in dit kader van belang mogen achten dat eiser in Rusland een woning, verschillende banen en toegang tot zorg heeft gehad. Nog los van de vraag of eiser eerder dan in de zienswijze had moeten verklaren dat hij minder salaris kreeg dan zijn Slavische collega’s, is de rechtbank van oordeel dat ook deze discriminatie niet dusdanig ernstig is dat eiser moet worden aangemerkt als verdragsvluchteling. In het kader daarvan is relevant dat, ondanks dat eiser minder betaald kreeg, hij wel kon voorzien in het levensonderhoud van hemzelf en zijn gezin. Dat eiser vanwege zijn achternaam geen afspraak bij een tandarts kon maken is vervelend, echter kan ook hieruit niet worden opgemaakt dat hem de noodzakelijke medische zorg is ontzegd. Bovendien is niet gebleken dat het voor eiser onmogelijk was om bij een andere tandarts een afspraak te maken. Ten aanzien van eisers gezinsleden onderkent de rechtbank dat het voor eiser moeilijk moet zijn dat zij ook worden gediscrimineerd. Echter maakt dit niet dat eiser daardoor, al dan niet in samenhang beoordeeld, als verdragsvluchteling moet worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat ten aanzien van eiser geen gegronde vrees bestaat voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
Artikel 3 van het EVRM
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Rusland dusdanig gevaar loopt dat er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM. Eiser vindt de motivering op dit punt in het bestreden besluit onvoldoende omdat volgens hem niet is ingegaan op de in het Ambtsbericht aangehaalde passages, een publicatie op de nieuwssite Caravanserai van 12 maart 2018 en een publicatie op de website van Voice of America van Pete Cobus. Verweerder had dit niet onbesproken mogen laten.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende is ingegaan op de aangehaalde bronnen. Op pagina 3 van het bestreden besluit staat namelijk het volgende: “
Ten eerste wordt opgemerkt dat reeds geloofwaardig is geacht dat personen met een andere etnische afkomst in Rusland het risico lopen om gediscrimineerd te worden. De inhoud van de bronnen wordt daarom ook gevolgd. Betrokkene dient echter aannemelijk te maken dat de discriminatie waar hij mee te maken heeft gehad van dusdanige intensiteit en ernst is dat dit leidt tot ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 EVRM. Zoals in het voornemen is gemotiveerd, is hier in het geval van betrokkene geen sprake van. De ingediende bronnen werpen geen ander licht op de individuele situatie van betrokkene, waardoor evenmin geconcludeerd kan worden dat betrokkene bij terugkeer naar Rusland een reëel risico loopt op ernstige schade.” Het is duidelijk dat eiser het niet eens is met deze uitkomst, hij heeft echter onvoldoende toegelicht waarom deze motivering niet deugt. Eisers beroepsgrond slaagt dus niet.
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Belhaj, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Dit betreffen de zaken van eisers gezinsleden. Het gaat om zijn echtgenote en drie meerderjarige zoons.
2.Zie bijvoorbeeld overweging 5.3 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1693.