ECLI:NL:RBDHA:2021:2459

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
NL20.16693
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Russische eiseres op grond van discriminatie vanwege Oezbeekse etniciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Russische eiseres van Oezbeekse afkomst. De eiseres had op 15 augustus 2018 een asielaanvraag ingediend, die op 17 augustus 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen. De rechtbank ontving het beroepschrift op 9 september 2020. Tijdens de zitting, die plaatsvond in Amsterdam, was de eiseres aanwezig met haar gemachtigde, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten en heeft de zaak beoordeeld op basis van de verklaringen van de eiseres over discriminatie in Rusland vanwege haar etniciteit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres en haar gezin in Rusland discriminatie hebben ondervonden, maar oordeelt dat deze discriminatie niet van een dusdanige ernst is dat het hen als vluchtelingen onder het Vluchtelingenverdrag moet kwalificeren. De rechtbank benadrukt dat de lat voor het verkrijgen van vluchtelingenstatus op basis van discriminatie hoog ligt en dat de eiseres niet heeft aangetoond dat zij een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Rusland. De rechtbank heeft de argumenten van de eiseres, die stelde dat de discriminatie in samenhang beoordeeld moest worden, niet gevolgd. De rechtbank concludeert dat de door de eiseres ervaren belemmeringen niet voldoende zijn om aan te nemen dat zij niet op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiseres ongegrond verklaard, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.16693
[V-Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] 1972, van Russische nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. A.P.E.M. Pover),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Denishin).

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 15 augustus 2020 tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen.
Op 9 september 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de zaken NL20.16692, NL20.16694, NL20.16695 en NL20.16696. [1] Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was op de zitting aanwezig mevrouw E. Batalova, tolk in de Russische taal.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Achtergrond
1.1.
Eiseres is op [geboortedatum] 1972 geboren in Osh, Kirgizië (destijds onderdeel van de Sovjet Unie) en heeft de Oezbeekse etniciteit. Eiseres heeft sinds 2007 de Russische nationaliteit. Op 13 augustus 2018 is eiseres met haar echtgenoot, [naam] , en drie meerderjarige zoons vanuit Rusland met een Schengenvisum Nederland ingereisd. Op 15 augustus 2018 heeft eiseres een asielaanvraag ingediend.
1.2
Eiseres heeft het volgende aan haar relaas ten grondslag gelegd. Eiseres en haar gezin zijn uit Rusland vertrokken omdat zij gediscrimineerd worden vanwege hun Oezbeekse etniciteit. Zij heeft verklaard dat zij bij een bezoek aan de gynaecoloog hoorde dat de medische instrumenten vanwege haar uiterlijk en niet-Russische naam niet ontsmet of vervangen zouden worden. Hierop heeft eiseres het ziekenhuis verlaten. Ook werd eiseres, die een bistro heeft gehad, door omringende horecagelegenheden gehinderd haar werk te doen. Zo heeft er in juni 2017 een incident plaatsgevonden, waarbij eiseres vanwege haar Oezbeekse afkomst werd lastiggevallen. Ook heeft eiseres verklaard dat zij gediscrimineerd werd in winkels. Een andere reden voor het vertrek uit Rusland is dat twee van haar (meerjarige) zoons mogelijk oproepbaar zijn voor militaire dienst. Rusland voert in de Oekraïne sinds 2014 militaire operaties uit en eiseres is bang dat haar zoons mogelijk daar gestationeerd zullen worden. Eiseres heeft verder verklaard dat als zij terugkeert naar Rusland zij een onmenselijke behandeling vreest. Ook verwacht zij dat haar kinderen boetes en tot twee jaar gevangenisstraf zullen krijgen voor het onttrekken aan de militaire dienst. Eiseres ziet geen mogelijkheid meer om in Rusland een toekomst op te bouwen.
Besluitvorming
2.1.
Verweerder heeft in het asielrelaas van eiseres de volgende relevante elementen onderscheiden:
- Identiteit, nationaliteit, herkomst en etniciteit; en,
- Discriminatie vanwege Oezbeekse etniciteit.
2.2.
Verweerder acht de verklaringen van eiseres over haar identiteit, nationaliteit, herkomst en etniciteit en de verklaringen over de discriminatie vanwege haar Oezbeekse etniciteit geloofwaardig. Verweerder ziet echter geen aanleiding eiseres aan te merken als een vluchteling als bedoeld in het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag). Volgens verweerder is de discriminatie vanwege de Oezbeekse etnische achtergrond onvoldoende zwaarwegend voor de conclusie dat eiseres in het land van herkomst gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Evenmin heeft eiseres aangetoond dat zij een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Vluchtelingschap
3. Eiseres heeft op de zitting aangevoerd dat de situaties waarin zij en haar gezinsleden gediscrimineerd werden niet afzonderlijk maar in onderlinge samenhang hadden moeten worden beoordeeld. Dat betekent volgens eiseres dat verweerder de discriminatie die de andere gezinsleden hebben ondervonden moet betrekken bij de discriminatie waar eiseres mee te maken had. Eiseres heeft zich genoodzaakt gevoeld om het ziekenhuis te verlaten toen zij hoorde dat bij een bezoek aan de gynaecoloog de medische instrumenten vanwege haar uiterlijk en niet-Russische naam niet ontsmet of vervangen zouden worden. Ook heeft zij geen werk kunnen vinden dat past bij haar opleiding tot psycholoog/pedagoog, is ze gehinderd door omringende horecagelegenheden bij het runnen van haar bistro en is zij in winkels gediscrimineerd. Voor de echtgenoot van eiseres geldt dat hij voor hetzelfde werk minder salaris kreeg dan zijn Slavische collega’s en dat hem vanwege zijn achternaam de toegang tot een tandarts werd ontzegd. Ten aanzien van de kinderen geldt dat zij vanwege hun etniciteit ook problemen hebben ondervonden. Zij werden gediscrimineerd bij het zoeken naar zelfstandige woonruimte, bij het afleggen van een schoolexamen en bij de selectie voor een volleybalteam. Voornoemde situaties in onderlinge samenhang bezien, maken het maatschappelijk en sociaal functioneren voor eiseres onmogelijk. Verweerder had dan ook moeten concluderen dat de discriminatie voldoende zwaarwegend is om voor het vluchtelingschap in aanmerking te komen.
4. Uit het geloofwaardig geachte asielrelaas volgt onmiskenbaar dat eiseres en haar gezinsleden vanwege hun Oezbeekse etniciteit in Rusland belemmeringen hebben ondervonden bij de toegang tot zorg, onderwijs, de arbeids- en woningmarkt. Hoewel de rechtbank onderkent dat het voor eiseres en haar gezinsleden bijzonder naar moet zijn geweest om dergelijke belemmeringen in hun bestaansmogelijkheden te ervaren, is het enkel ervaren van belemmeringen onvoldoende om aangemerkt te worden als verdragsvluchteling. Anders zouden individuen behorend tot minderheidsgroepen in Nederland op grond van de alhier ervaren discriminatie ook in aanmerking kunnen komen voor verdragsvluchtelingschap. De lat om op grond van discriminatie aan te worden gemerkt als verdragsvluchteling ligt dan ook veel hoger. Het moet gaan om dusdanig ernstige belemmeringen in de bestaansmogelijkheden dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. [2]
5. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de door eiseres ondervonden discriminatie geen dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor haar onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Verweerder heeft in dit kader van belang mogen achten dat eiseres een woning had, een eigen onderneming runde en toegang had tot medische zorg. Verweerder heeft eiseres niet hoeven volgen in haar stelling dat haar de toegang tot medische zorg is ontzegd omdat zij bij een bezoek aan een gynaecoloog heeft gehoord dat medische instrumenten niet zouden worden ontsmet. Verweerder heeft daarvoor in aanmerking mogen nemen dat zij uit eigen beweging is vertrokken, zonder navraag te doen of om opheldering te vragen. Bovendien heeft eiseres in het nader gehoor verklaard dat zij voor een hernia is behandeld door artsen en dat zij dus wel toegang heeft gehad tot zorg, terwijl niet is gebleken dat eiseres na het incident bij de gynaecoloog geen toegang had tot andere artsen of dat zij geen klacht kon indienen. Dat eiseres geen goede relatie had met de omringende horecagelegenheden heeft verweerder ook niet voldoende zwaarwegend hoeven te achten. In dit kader is relevant dat eiseres haar onderneming vijftien en een half jaar lang heeft gerund en dat zij vanwege medische problematiek daarmee is gestopt en niet door toedoen van anderen en dus al helemaal niet vanwege de discriminatie. Dat eiseres in juni 2017 in haar onderneming een keer verbaal is gediscrimineerd is evenmin zwaarwegend genoeg om voorgaande anders te maken. Ten aanzien van de gezinsleden van eiseres onderkent de rechtbank dat het voor haar moeilijk moet zijn dat zij ook worden gediscrimineerd. Echter maakt dit niet dat eiseres daardoor, al dan niet in samenhang beoordeeld, als verdragsvluchteling moet worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat ten aanzien van eiseres geen gegronde vrees bestaat voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
Artikel 3 van het EVRM
6. Eiseres heeft verder aangevoerd dat zij bij terugkeer naar Rusland dusdanig gevaar loopt dat er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM. Eiseres vindt de motivering op dit punt in het bestreden besluit onvoldoende omdat volgens haar niet is ingegaan op de in het Ambtsbericht aangehaalde passages, een publicatie op de nieuwssite Caravanserai van 12 maart 2018 en een publicatie op de website van Voice of America van Pete Cobus. Verweerder had dit niet onbesproken mogen laten.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende is ingegaan op de aangehaalde bronnen. Op pagina 3 van het bestreden besluit wordt namelijk verwezen naar de overweging hierover in de afwijzing van haar echtgenoot. Op pagina 3 van laatstgenoemde afwijzing staat het volgende: “
Ten eerste wordt opgemerkt dat reeds geloofwaardig is geacht dat personen met een andere etnische afkomst in Rusland het risico lopen om gediscrimineerd te worden. De inhoud van de bronnen wordt daarom ook gevolgd. Betrokkene dient echter aannemelijk te maken dat de discriminatie waar hij mee te maken heeft gehad van dusdanige intensiteit en ernst is dat dit leidt tot ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 EVRM. Zoals in het voornemen is gemotiveerd, is hier in het geval van betrokkene geen sprake van. De ingediende bronnen werpen geen ander licht op de individuele situatie van betrokkene, waardoor evenmin geconcludeerd kan worden dat betrokkene bij terugkeer naar Rusland een reëel risico loopt op ernstige schade.” Het is duidelijk dat eiseres het niet eens is met deze uitkomst, zij heeft echter onvoldoende toegelicht waarom deze motivering niet deugt. De beroepsgrond van eiseres slaagt dus niet.
8. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Belhaj, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Dit betreffen de zaken van de gezinsleden van eiseres. Het gaat om haar echtgenoot en drie meerderjarige zoons.
2.Zie bijvoorbeeld overweging 5.3 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1693.