ECLI:NL:RBDHA:2021:2460

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
NL20.16694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Russische eiser wegens discriminatie op basis van Oezbeekse etniciteit en dienstweigering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Russische eiser van Oezbeekse afkomst. De eiser had op 15 augustus 2018 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 17 augustus 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd afgewezen. De rechtbank ontving het beroepschrift van de eiser op 9 september 2020. Tijdens de zitting, waar de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, werd het asielrelaas van de eiser besproken, waarin hij aangaf te zijn gevlucht vanwege discriminatie op basis van zijn Oezbeekse etniciteit en de vrees voor militaire dienstplicht in Rusland.

De rechtbank heeft de verklaringen van de eiser over discriminatie en de gevolgen daarvan als geloofwaardig beoordeeld, maar oordeelde dat deze discriminatie niet van een dusdanige ernst was dat het eiser als vluchteling onder het Vluchtelingenverdrag zou kwalificeren. De rechtbank stelde vast dat de eiser in Rusland naar school kon gaan en aan sportactiviteiten deelnam, en dat de ervaren discriminatie niet voldoende zwaarwegend was om aan te nemen dat hij een reëel risico liep op vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar Rusland. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen gegronde vrees voor vervolging bestond.

De eiser voerde ook aan dat hij vreest voor bestraffing vanwege zijn dienstweigering, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk zou worden vervolgd voor deze weigering. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.16694
[V-Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1999, van Russische nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. A.P.E.M. Pover),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Denishin).

Procesverloop

Bij besluit van 17 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 15 augustus 2018 tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen.
Op 9 september 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft gelijktijdig plaatsgevonden met de zaken NL20.16692, NL20.16693, NL20.16695 en NL20.16696. [1] Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was op de zitting aanwezig mevrouw E. Batalova, tolk in de Russische taal.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Achtergrond
1.1.
Eiser is op [geboortedatum] 1999 geboren in Tashkent, Oezbekistan. Eiser heeft de Oezbeekse etniciteit en de Russische nationaliteit. Op 13 augustus 2018 is eiser met zijn ouders en twee broers vanuit Rusland met een Schengenvisum Nederland ingereisd. Op
15 augustus 2018 heeft eiser een asielaanvraag ingediend.
1.2.
Eiser heeft het volgende aan zijn relaas ten grondslag gelegd. Eiser is uit Rusland vertrokken wegens discriminatie op grond van zijn Oezbeekse etniciteit. Op school werd eiser raar aangekeken en er werd tegen hem gezegd dat zijn huidskleur afwijkend was. Ook zou eiser op basis van zijn etniciteit niet geselecteerd zijn voor het volleybalteam dat deelneemt aan het nationale Russische toernooi. Toen eiser op de universiteit zat, zouden docenten tegen hem gezegd hebben dat hij met zijn naam en uiterlijk niet verder zou komen. Hij zou alleen gelijke kansen hebben als hij zijn naam zou veranderen en zich zou laten dopen in de kerk. Ook heeft eiser verklaard dat hij op de universiteit te maken kreeg met pesterijen en werd uitgedaagd voor vechtpartijen. Eisers etniciteit gaf hem geen kans een kamer te huren. Ook in de bistro van eisers moeder, waar eiser hielp, werd hij gediscrimineerd en maakten mensen opmerking over zijn uiterlijk. Vanwege de discriminatie ziet eiser geen toekomst voor zichzelf in Rusland. Nadat eiser in Nederland aankwam, is hij opgeroepen voor militaire dienst. Eiser wil dit niet. Nu eiser is uitgeschreven bij de universiteit is zijn vrijstelling opgeheven. Hij vreest te worden uitgezonden naar de Oekraïne. Ook heeft eiser verklaard dat zijn oom hem heeft verteld dat er twee mannen aan de deur zijn geweest om te vragen waar hij was. Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Rusland een boete van 200.000 roebel moet betalen en twee jaar gevangenisstraf zal krijgen voor onttrekking aan de militaire dienst.
Besluitvorming
2.1.
Verweerder heeft in het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen onderscheiden:
- Identiteit, nationaliteit, herkomst en etniciteit;
- Discriminatie vanwege Oezbeekse etniciteit;
- Militaire dienstplicht; en,
- Dienstweigering.
2.2.
Verweerder acht de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit, herkomst en etniciteit en de verklaringen over de discriminatie vanwege zijn Oezbeekse etniciteit geloofwaardig. Ook acht verweerder geloofwaardig dat eiser oproepbaar is voor de militaire dienstplicht, dat hij is opgeroepen en dat hij een dienstweigeraar is. Verweerder ziet echter geen aanleiding eiser aan te merken als een vluchteling als bedoeld in het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag). Volgens verweerder is de discriminatie vanwege de Oezbeekse etnische achtergrond onvoldoende zwaarwegend voor de conclusie dat eiser in het land van herkomst gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Evenmin heeft eiser aangetoond dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade bij terugkeer als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Vluchtelingschap
3. Eiser heeft op de zitting aangevoerd dat de situaties waarin hij en zijn gezinsleden gediscrimineerd werden niet afzonderlijk maar in onderlinge samenhang hadden moeten worden beoordeeld. Dat betekent volgens eiser dat verweerder de discriminatie die de andere gezinsleden hebben ondervonden moet betrekken bij de discriminatie waar eiser mee te maken had. Eiser werd nadat hij al gescout was, vanwege zijn etniciteit uit het nationale volleybalteam gezet. Ook had eiser problemen met het vinden van een studentenkamer, had hij te maken met pesterijen en werd hij uitgedaagd. Voor de vader van eiser geldt dat hij voor hetzelfde werk minder salaris kreeg dan zijn Slavische collega’s en dat hem vanwege zijn achternaam de toegang tot de tandarts is ontzegd. Voor de moeder van eiser geldt dat haar toegang tot de zorg werd beperkt. Zij heeft zich genoodzaakt gevoeld om het ziekenhuis te verlaten toen zij hoorde dat bij een bezoek aan de gynaecoloog de medische instrumenten vanwege haar uiterlijk en niet-Russische naam niet ontsmet of vervangen zouden worden. Ook heeft zij geen werk kunnen vinden dat past bij haar opleiding tot psycholoog/pedagoog. Ten aanzien van de broers van eiser geldt dat zij vanwege hun etniciteit ook problemen hebben ondervonden. Zij werden gediscrimineerd bij het afleggen van een schoolexamen en bij het zoeken naar zelfstandige woonruimte. Voornoemde situaties in onderlinge samenhang bezien, maken het maatschappelijk en sociaal functioneren voor eiser onmogelijk. Verweerder had dan ook moeten concluderen dat de discriminatie voldoende zwaarwegend is om voor het vluchtelingschap in aanmerking te komen.
4. Uit het geloofwaardig geachte asielrelaas volgt onmiskenbaar dat eiser en zijn gezinsleden vanwege hun Oezbeekse etniciteit in Rusland belemmeringen hebben ondervonden bij de toegang tot zorg, onderwijs, de arbeids- en woningmarkt. Hoewel de rechtbank onderkent dat het voor eiser en zijn gezinsleden bijzonder naar moet zijn geweest om dergelijke belemmeringen in hun bestaansmogelijkheden te ervaren, is het enkel ervaren van belemmeringen onvoldoende om aangemerkt te worden als verdragsvluchteling. Anders zouden individuen behorend tot minderheidsgroepen in Nederland op grond van de alhier ervaren discriminatie ook in aanmerking kunnen komen voor verdragsvluchtelingschap. De lat om op grond van discriminatie aan te worden gemerkt als verdragsvluchteling ligt dan ook veel hoger. Het moet gaan om dusdanig ernstige belemmeringen in de bestaansmogelijkheden dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. [2]
5. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de door eiser ondervonden discriminatie geen dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor hem onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren.
Verweerder heeft in aanmerking mogen nemen dat eiser naar school kon gaan, aanvoerder van zijn volleybalteam was en is toegelaten tot de universiteit. Stoppen met volleybal en zijn studie is een keuze van eiser zelf geweest. Ten aanzien van eisers gezinsleden onderkent de rechtbank dat het voor eiser moeilijk moet zijn dat zij ook worden gediscrimineerd. Echter maakt dit niet dat eiser daardoor, al dan niet in samenhang beoordeeld, als verdragsvluchteling moet worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat ten aanzien van eiser geen gegronde vrees bestaat voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag.
Dienstweigering
6. Eiser heeft aangevoerd dat hij weigert de dienstplicht te vervullen. Zijn oudste broer heeft in het leger gezeten en is daar gediscrimineerd. Eiser vreest dat hij uitgezonden zal worden naar conflictgebieden zoals de Oekraïne waar bij gevechten doden vallen. Bij een terugkeer naar Rusland zal eiser bestraft worden met een geldboete of gevangenisstraf van twee jaar vanwege dienstweigering. Volgens eiser biedt de Technische Universiteit van Rostov aan de Don geen speciaal programma aan dat als alternatief voor de militaire dienstplicht kan gelden. Gelet hierop had eiser in aanmerking moeten komen voor een asielvergunning.
7. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de dienstplicht daadwerkelijk zal moeten vervullen. Verweerder heeft in dit kader terecht gewezen op de mogelijkheden in Rusland om onder de dienstplicht uit te komen. Van eiser mag verwacht worden dat, voordat hij in aanmerking komt voor het vluchtelingschap, hij redelijke mogelijkheden om aan de militaire dienstplicht te ontkomen uitput. Verweerder heeft dan ook mogen wijzen op de optie tot het deelnemen aan het speciale programma dat is geïntroduceerd op universiteiten of verhuizen naar een ander deel van Rusland. Als zijn universiteit het speciale programma niet aanbiedt, mag van eiser worden verwacht dat hij zijn heil zoekt bij een universiteit waar dat programma wel wordt aangeboden. Eisers standpunt dat het speciale programma dat universiteiten aanbieden slechts op papier een mogelijkheid is om onder de dienstplicht uit te komen, maar dat dit in de praktijk niet wordt aangeboden, is op de zitting voor het eerst ingenomen. Voor zover dit standpunt gelet op de goede procesorde al betrokken kan worden bij de beoordeling, is deze stelling niet in lijn met het algemeen ambtsbericht. [3] Bovendien geldt dat ook al zou eiser bij een terugkeer naar Rusland bestraft worden voor dienstweigering, dat een relatief lage boete wordt opgelegd en dat slechts een klein aantal dienstweigeraars daadwerkelijk strafrechtelijk wordt vervolgd. [4] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat juist hij vanwege de dienstweigering door de Russische autoriteiten onevenredig zal worden vervolgd of bestraft. Eisers beroepsgrond slaagt dus niet.
Artikel 3 van het EVRM
8. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Rusland dusdanig gevaar loopt dat er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM. Eiser vindt de motivering op dit punt in het bestreden besluit onvoldoende omdat volgens hem niet is ingegaan op de in het Ambtsbericht aangehaalde passages, een publicatie op de nieuwssite Caravanserai van 12 maart 2018 en een publicatie op de website van Voice of America van Pete Cobus. Verweerder had dit niet onbesproken mogen laten.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende is ingegaan op de aangehaalde bronnen. Op pagina 3 van het bestreden besluit wordt namelijk verwezen naar de overweging hierover in de afwijzing van zijn vader. Op pagina 3 van laatstgenoemde afwijzing staat het volgende: “
Ten eerste wordt opgemerkt dat reeds geloofwaardig is geacht dat personen met een andere etnische afkomst in Rusland het risico lopen om gediscrimineerd te worden. De inhoud van de bronnen wordt daarom ook gevolgd. Betrokkene dient echter aannemelijk te maken dat de discriminatie waar hij mee te maken heeft gehad van dusdanige intensiteit en ernst is dat dit leidt tot ernstige schade zoals bedoeld in artikel 3 EVRM. Zoals in het voornemen is gemotiveerd, is hier in het geval van betrokkene geen sprake van. De ingediende bronnen werpen geen ander licht op de individuele situatie van betrokkene, waardoor evenmin geconcludeerd kan worden dat betrokkene bij terugkeer naar Rusland een reëel risico loopt op ernstige schade.” Het is duidelijk dat eiser het niet eens is met deze uitkomst, hij heeft echter onvoldoende toegelicht waarom deze motivering niet deugt. Eisers beroepsgrond in dit kader slaagt dus niet.
10. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Belhaj, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Dit betreffen de zaken van eisers gezinsleden. Het gaat om zijn ouders en twee broers.
2.Zie bijvoorbeeld overweging 5.3 van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1693.
3.December 2018, Algemeen ambtsbericht Russische Federatie.
4.Zie pagina 7 van het voornemen.