ECLI:NL:RBDHA:2021:2501

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
NL21.1563 en NL21.1564
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Hazara-eiser met beroep op bekering tot het christendom en rekrutering door Taliban

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Afghaanse nationaliteit, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. Eiser, een Hazara, heeft zijn aanvraag onderbouwd met de stelling dat hij is bekeerd tot het christendom en dat hij vreest voor vervolging vanwege zijn afkomst en de rekrutering door een lokale commandant in Afghanistan. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met de argumentatie dat eiser niet geloofwaardig heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk is bekeerd en dat de rekrutering niet als nieuw feit kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de huidige situatie van Hazara's in Afghanistan en de geloofwaardigheid van de bekering van eiser niet voldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de geloofwaardigheid van de bekering en de situatie van Hazara's opnieuw moeten worden beoordeeld. Tevens zijn de proceskosten van eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.1563 en NL21.1564
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] eiser/verzoeker, hierna: eiser

[V-Nummer]
(gemachtigde: mr. M. Gavami),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

ProcesverloopBij besluit van 31 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Malband-Baraki. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Afghaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1987.
Eerdere asielprocedure
2.1
Eiser heeft al eerder een asielaanvraag ingediend. Daaraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat zijn leven als Hazara en sjiiet in Afghanistan niet veilig is. Zijn sjiitische Hazara dorp werd elk jaar een paar maanden lastig gevallen door de soennitische Pashtun Kuchi’s. Toen eiser twaalf jaar oud was, werd eiser door een Pashtunherder verkracht. In 2014 kreeg eisers vader problemen met de Kuchi’s en eiser en hij zijn toen door hen mishandeld. Op [dag] juni 2015 wilden twee Kuchi’s eiser verkrachten. Hij kon ontsnappen en is naar Europa vertrokken.
2.2
De aanvraag is afgewezen bij besluit van 24 januari 2017. Verweerder heeft niet geloofwaardig geacht dat twee Kuchi’s eiser wilden verkrachten en dat eiser hieraan is ontsnapt. Verder heeft verweerder het niet aannemelijk geacht dat eiser vanwege het zijn van Hazara zich in een kwetsbare positie bevindt. Hazara zijn niet aangemerkt als kwetsbare minderheidsgroep in eisers regio. Deze beslissing staat in rechte vast. [1]
Huidige asielaanvraag
3. Aan de huidige asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij is bekeerd tot het christelijk geloof. Hij heeft zich op 28 februari 2018 laten dopen. Eiser wil zijn geloof kunnen belijden en hij kan dat niet verborgen houden. Ter onderbouwing van zijn bekering heeft hij een certificaat, een referentiebrief, een doopbewijs, een verklaring en een rapport van Stichting Gave van 30 oktober 2020 ingediend. Daarnaast heeft eiser aangegeven dat een commandant, [naam 1] , in zijn dorp mannen rekruteert om mee te vechten tegen IS en de Taliban. Omdat eiser niet in het land is, moet eisers vader steeds 25.000 Afghani of één schaap aan de commandant betalen. Tot slot stelt eiser dat hij vanwege zijn Hazara afkomst in Afghanistan problemen ondervond.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst
- Hazara afkomst
- bekering tot het christelijk geloof.
Het bestreden besluit
5.1
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de rekrutering door de commandant niet kan worden aangemerkt als novum, omdat eiser heeft verklaard dat hij hiervan al op de hoogte was in 2016, dus ten tijde van de eerste asielprocedure. Hij heeft geen verschoonbare reden gegeven waarom hij dit niet toen al kon aandragen.
5.2
Verweerder vindt verder de bekering van eiser tot het christendom niet geloofwaardig. Eiser heeft hierover algemene, summiere, wisselende, tegenstrijdige en vage verklaringen afgelegd zodat verweerder niet overtuigd is van een oprechte bekering.
5.3
Tot slot staat met de uitspraak van de rechtbank van 5 september 2017 in rechte vast dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de jaarlijkse aanvallen van de Kuchi’s tegen zijn persoon gericht zijn geweest, dan wel dat deze aanvallen plaatsvonden vanwege zijn etniciteit. De jaarlijkse aanvallen zelf zijn niet de reden voor zijn vertrek uit Afghanistan geweest. Eiser heeft bovendien verklaard dat zijn ouders en echtgenote naar hun dorp zijn teruggekeerd en dat hen verder niets is overkomen.
5.4
De aanvraag is daarom afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000.
Rekrutering door de commandant
6. Eiser voert aan dat verweerder de rekrutering door de commandant ten onrechte niet als novum heeft aangemerkt. Eiser heeft in het aanvullend gehoor verklaard dat hij hiervan niet op de hoogte was tijdens de eerste procedure. Eiser is analfabeet en heeft basisschoolniveau. Ook uit eisers andere verklaringen kan worden opgemaakt dat hij gebeurtenissen niet in de tijd kan plaatsen en zich vergist in jaartallen. Bovendien is het een terugkomende gebeurtenis.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de rekrutering ten onrechte niet als novum heeft aangemerkt. Op de zitting heeft eiser toegelicht dat hij geruchten had gehoord dat jongeren werden gerekruteerd, maar dat die geruchten serieus werden toen hij de opvang moest verlaten en illegaal werd (dus na zijn eerste procedure). Ook uit andere verklaringen in het gehoor opvolgende aanvraag en het aanvullend gehoor blijkt dat eiser moeite heeft met jaartallen. [2] De rechtbank acht hierbij van belang dat verweerder erkent dat eiser vanaf zijn achtste altijd als herder heeft gewerkt in zijn dorp en pas in Nederland een beetje heeft leren lezen en schrijven in het Farsi/Dari. Gelet hierop vindt de rechtbank dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser aan zijn verklaringen moet worden gehouden dat hij hiervan op de hoogte raakte in 2016, en waarom eiser daarentegen niet wordt gevolgd in zijn verklaring dat hij dit tijdens de vorige procedure niet wist.
6.2
Op de zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat, ook al zou de rekrutering door de commandant als novum worden aangemerkt, er dan ook uit eisers verklaringen kan worden afgeleid dat de oproep ook kan worden afgekocht met geld of een schaap. Dat betekent dat er dan niet direct een reëel risico als bedoeld in artikel 3 van het EVRM [3] wordt aangenomen. Eiser heeft hierover op de zitting terecht gesteld dat het feit dat zijn vader nu steeds geld moet betalen of een schaap, niet betekent dat het afkopen nog mogelijk is als eiser zou zijn teruggekeerd.
6.3
De beroepsgrond slaagt.
Geloofwaardigheid bekering
7. Eiser voert aan dat de bekering tot het christelijk geloof ten onrechte ongeloofwaardig is geacht. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met eisers referentiekader. Hij overlegt een tweede rapport van Stichting Gave om zijn standpunt te onderbouwen.
7.1
De rechtbank vindt, onder verwijzing naar 6.1, dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat eiser wisselend heeft verklaard over wanneer hij in aanraking kwam met het christendom. Eiser heeft weliswaar meerdere malen verklaard dat hij tijdens het kerstfeest in 2017 voor het eerst naar de kerk ging, maar eiser heeft dit ook uit zichzelf gecorrigeerd tijdens het gehoor opvolgende aanvraag naar kerst 2016. Eiser geeft daarbij ook aan dat 2017 niet klopt dat hij zich anders al twee maanden later zou hebben laten dopen. [4] Bovendien geeft de hoormedewerker aan dat eiser een certificaat van een interkerkelijke cursus van 13 december 2017 heeft, en een verklaring van [naam 2] waaruit volgt dat eiser in het najaar 2017 heeft deelgenomen aan een complete Alphacursus. Dat past bij eisers verklaringen dat hij met kerst in 2016 voor het eerst naar de kerk is geweest. Verweerder heeft gelet op het voorgaande onvoldoende gemotiveerd waarom hij niet uitgaat van eisers verklaringen dat het kerst 2016 was en eiser desondanks aan zijn eerdere verklaringen houdt dat hij met kerst 2017 voor het eerst in aanraking met het christendom kwam. Het standpunt van verweerder, dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het moment van zijn eerste kerkbezoek, het moment van zijn doop en het tijdsverloop daartussen, kan daarom ook niet gevolgd worden.
7.2
Verweerder heeft in het verlengde hiervan ten onrechte tegengeworpen dat eiser vaag en ontwijkend heeft verklaard over het moment van afwending van de islam en het moment van bekering. Uit de besluitvorming en de gehoren blijkt dat verweerder verwacht dat eiser (bij benadering) kan duiden wanneer deze momenten in de tijd zijn geweest, aangezien de bekering voor eiser een bewust besluit was en aan de afwending van de islam een periode van twijfel vooraf ging. Eiser kan ook niet zeggen hoe lang na zijn bekering hij gedoopt werd. Eiser heeft aangevoerd dat hij tot 2017 analfabeet was en sindsdien een beetje kan lezen en schrijven. Hoewel uit eisers verklaringen volgt dat hij enig besef heeft van de westerse jaartelling, heeft hij terecht aangevoerd dat dat niet maakt dat van hem verwacht kan worden dat hij alles foutloos en zonder vergissing in de westerse tijd kan plaatsen. [5] De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit eisers verklaringen over zijn bekering wel een globale volgorde van de gebeurtenissen valt op te maken. Een voorbeeld hiervan staat op pagina 8 van het gehoor opvolgende aanvraag:

Wanneer heeft u daadwerkelijk afstand genomen van de islam?
Het is niet zo gegaan bij mij dat ik op een bepaalde datum en tijd iets heb gedaan en daarna nog iets anders op een ander tijdstip. Nadat ik voor het eerst naar de kerk ging bleef ik de kerk bezoeken, toen raakte ik geïnteresseerd en de interesse groeide. Ik ging ook naar de Bijbelstudie en het groeide steeds. Op een gegeven moment heb ik mij laten dopen.˝
Dit past bij eisers stelling dat zijn bekering geleidelijk is verlopen. Verweerder heeft deze verklaringen ten onrechte als ontwijkend bestempeld.
7.3
Over de afwending van de islam heeft eiser verklaard dat zijn geloof in de islam steeds minder is geworden door negatieve ervaringen. Zo heeft eiser verklaard dat het geweld en de discriminatie die hij als Hazara heeft ervaren hem door andere moslims werd aangedaan. Verweerder trekt hieruit niet ten onrechte de conclusie dat er blijkbaar wel motieven zijn geweest om zich van de islam af te wenden. Eiser heeft echter aangevoerd dat verweerder, gezien zijn persoonlijke situatie, ten onrechte dieperliggende motieven verwacht voor afwending van de islam. Er is nooit een moment in eisers leven geweest waarop hij een bewuste persoonlijke keuze voor de islam heeft gemaakt. Zijn geloof in de islam is nooit heel sterk geweest. Eiser volgde de islam omdat hij daarmee opgroeide en uit angst, maar voelde nooit innerlijke rust. Hij beschouwde zichzelf niet als erg gelovig. Nu uit eisers verklaringen volgt dat zijn geloof in de islam oppervlakkig was, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom desondanks toch van eiser verwacht wordt dat hij dieperliggende innerlijke motieven heeft voor afwending van de islam. Dit wordt bevestigd in eisers verklaringen op pagina 10 van het gehoor opvolgende aanvraag:

Hoe kijkt u nu als religieus persoon tegen uw voormalige geloof, de Islam, aan?
Ik heb daar geen bepaalde mening over. Ik zeg niet dat het slecht of goed is. Ik heb nu alleen een andere keuze gemaakt in mijn leven. Ik wil deze nieuwe weg blijven bewandelen.”
Omdat eisers verklaringen wijzen op een oppervlakkig geloof in de islam, heeft verweerder ook onvoldoende gemotiveerd waarom het niet geloofwaardig is dat eiser zich niet eerst in de islam is gaan verdiepen voordat hij het christendom ging bestuderen.
7.4
Eiser heeft er onder verwijzing naar het rapport van Stichting Gave ook op gewezen dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat er onvoldoende is gebleken van een innerlijke overtuiging van het christendom. Op de zitting heeft eiser zijn standpunt toegelicht. Verweerder heeft geen rekening gehouden met eisers referentiekader: de manier waarop eiser het geloof van oorsprong beleefde, is van belang bij de beoordeling hoe hij het geloof nu beleeft. Zoals eiser heeft verklaard, was zijn geloof in de islam oppervlakkig. Eiser heeft zich losgemaakt van de islam, maar tegelijkertijd is eiser ook afhankelijk van het geloof. Hij is ermee opgegroeid, het zit in zijn hele denken. Eiser is in Nederland in aanraking gekomen met het christendom. Na een periode van twijfel aan de islam waarbij negatieve ervaringen uit het verleden een rol speelden en waarin hij zich tegelijkertijd verdiepte in het christendom, heeft hij de islam tegenover het christendom gezet en is vanuit daar tot het christendom gekomen. Eiser heeft verklaard over de dingen in het christendom die hem persoonlijk raakten, zoals vergiffenis en hoe daar in de islam mee werd omgegaan. [6] Hij heeft positieve ervaringen gehad met het christelijk geloof en voelt zich hierbij aangesloten. Volgens eiser getuigen deze motieven – gelet op zijn referentiekader – van een oprechte bekering tot het christendom. In reactie hierop heeft verweerder op de zitting enkel verwezen naar het bestreden besluit. Dat vindt de rechtbank gelet op eisers toelichting onvoldoende. Verweerder heeft daarom ten onrechte tegengeworpen dat er in het geval van eiser niet is gebleken van dieperliggende motieven voor de bekering en dat zijn verklaringen daarom niet overtuigen van een oprechte bekering.
7.5
Uit het bestreden besluit volgt verder dat verweerder aanneemt dat eiser kennis heeft over het christelijk geloof en dat hij activiteiten binnen het christelijk geloof onderneemt, zoals het bijwonen van kerkdiensten en het volgen van cursussen over het christelijk geloof in Duitsland en Nederland. Gelet hierop en op wat is overwogen onder 7.1-7.4, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de bekering van eiser niet geloofwaardig is.
7.6
De beroepsgrond slaagt.
Hazara afkomst
8. Eiser voert aan dat verweerder een onjuiste toets heeft aangelegd door te verwijzen naar de uitspraak van de rechtbank van 5 september 2017. Destijds zijn een deel van eisers problemen geloofwaardig geacht. Verweerder moet het huidige beleid, waarin Hazara als risicogroep zijn aangemerkt, hierop toepassen en nagaan of eiser op grond van geringe indicaties in aanmerking komt voor een asielvergunning.
8.1
Eiser heeft er naar het oordeel van de rechtbank terecht op gewezen dat de uitspraak van de rechtbank in de vorige procedure, waar verweerder naar verwijst (in het bijzonder naar overweging 4.2.2), niet bepalend kan zijn voor de vraag of eiser vanwege zijn Hazara afkomst in aanmerking komt voor een asielvergunning. In die uitspraak werd getoetst of eiser op grond van zijn Hazara afkomst in zijn regio behoorde tot een kwetsbare minderheidsgroep. Dat was niet het geval. De overweging 4.2.2 is dus gemaakt in dat kader. Verweerder kan daarom in deze procedure niet volstaan met de conclusie dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de jaarlijkse aanvallen van de Kuchi’s tegen zijn persoon gericht zijn geweest, dan wel dat deze aanvallen plaatsvonden vanwege zijn etniciteit, of dat dit niet de reden voor zijn vertrek uit Afghanistan is geweest.
8.2
Verweerder heeft in de voorgaande procedure bepaalde problemen van eiser geloofwaardig geacht. Eiser heeft daarover destijds verklaard dat de reden voor het jaarlijks terugkerende geweld door de Kuchi’s is dat eisers dorp een sjiitisch Hazara dorp is en de Kuchi’s soennitische Pashtun zijn. Dit heeft eiser ter zitting bevestigd. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten te beoordelen of dit geloofwaardige en individualiseerbare verklaringen zijn waarmee eiser met geringe indicaties aannemelijk heeft gemaakt dat zijn problemen verband houden met één van de vervolgingsgronden. Ook is verweerder ten onrechte niet ingegaan op het jaarlijks terugkerende karakter van de aanvallen door de Kuchi’s.
8.3
Ten tweede heeft eiser terecht aangevoerd dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de vraag of er geringe indicaties aanwezig zijn in het geval van eiser. De rechtbank wijst erop dat het nader gehoor in de eerste procedure van 8 juli 2016, waar verweerder naar verwijst in het kader van de geloofwaardig geachte problemen die volgens hem geen geringe indicaties opleveren, daarvoor onvoldoende is. Dat gehoor is immers gehouden ten tijde van een ander geldend beleid. De rechtbank acht het niet uitgesloten dat een nader gehoor een andere insteek krijgt of dat op bepaalde gebeurtenissen – die wellicht niet de kern van het relaas betreffen maar wel geringe indicaties zouden kunnen inhouden – verder wordt doorgevraagd, zodra het landgebonden beleid daarop van toepassing is. Verweerder heeft gelet daarop onvoldoende gemotiveerd dat er geen aanwijzingen bestaan dat er op een andere manier gehoord zou worden.
8.4
De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eisers aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond. Omdat op het beroep is beslist, is geen voorlopige voorziening meer nodig. Het verzoek wordt afgewezen.
10. Vanwege de gegrondverklaring van het beroep zal rechtbank het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan verweerder is de geloofwaardigheid van de bekering opnieuw te beoordelen met inachtneming van deze uitspraak. Het is ook aan verweerder om eiser opnieuw te horen met inachtneming van het huidige beleid voor Hazara en te bezien of hierin aanleiding bestaat geringe indicaties aan te nemen. Tot slot is het aan verweerder een standpunt in te nemen over de rekrutering door de commandant met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder zal daarom binnen acht weken een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep in de zaak met nummer NL21.1563 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van plaatsing van deze uitspraak in het digitaal dossier een nieuw besluit te nemen op eisers asielaanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak met nummer NL21.1564 af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.602,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M. Journée, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarin is beslist op het beroep, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Uitspraak van deze rechtbank van 5 september 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:10665) is bevestigd in hoger beroep op 23 maart 2018 (201707829/1/V2).
2.Zie ook overweging 7.1.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Aanvullend gehoor, pagina 7.
5.Zie ook overweging 6.1.
6.Pagina 8, gehoor opvolgende aanvraag.