In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Koninklijke PostNL B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres, Koninklijke PostNL B.V., had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin werd bepaald dat de WIA-uitkering van een werknemer niet zou wijzigen. Het Uwv verklaarde het bezwaar van eiseres echter niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift volgens hen te laat was ingediend. Eiseres betwistte deze niet-ontvankelijkverklaring en stelde dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden en dat het Uwv dit had moeten ontvangen.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig beoordeeld. Eiseres had het bezwaarschrift op 7 mei 2020 aangetekend verzonden, en volgens de track & trace-informatie was het op 8 mei 2020 afgeleverd bij het Uwv. De rechtbank oordeelde dat het Uwv ten onrechte had gesteld dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. De rechtbank concludeerde dat het Uwv het bezwaarschrift had moeten ontvangen en dat de niet-ontvankelijkverklaring onterecht was.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit van het Uwv en droeg het Uwv op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.