ECLI:NL:RBDHA:2021:2649

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
AWB – 20 _ 5631
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Koninklijke PostNL B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres, Koninklijke PostNL B.V., had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv waarin werd bepaald dat de WIA-uitkering van een werknemer niet zou wijzigen. Het Uwv verklaarde het bezwaar van eiseres echter niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift volgens hen te laat was ingediend. Eiseres betwistte deze niet-ontvankelijkverklaring en stelde dat het bezwaarschrift tijdig was verzonden en dat het Uwv dit had moeten ontvangen.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig beoordeeld. Eiseres had het bezwaarschrift op 7 mei 2020 aangetekend verzonden, en volgens de track & trace-informatie was het op 8 mei 2020 afgeleverd bij het Uwv. De rechtbank oordeelde dat het Uwv ten onrechte had gesteld dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. De rechtbank concludeerde dat het Uwv het bezwaarschrift had moeten ontvangen en dat de niet-ontvankelijkverklaring onterecht was.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit van het Uwv en droeg het Uwv op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5631

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2021 in de zaak tussen

Koninklijke PostNL B.V., te Den Haag, eiseres

(gemachtigde: L.B.J. Vrolijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M.S. Winkel).

Procesverloop

In het besluit van 20 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder bepaald dat de uitkering die [werknemer] (de werknemer) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontvangt, niet wijzigt.
In het besluit van 20 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Bij het primaire besluit heeft verweerder bepaald dat de WIA-uitkering van de werknemer niet wijzigt. Eiseres heeft hier in haar hoedanigheid als werkgever van de werknemer bezwaar tegen gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft haar bezwaarschrift op 13 juli 2020 verstuurd. Dit is buiten de bezwaartermijn van zes weken. Verweerder heeft het bezwaarschrift van 7 mei 2020 niet ontvangen. Eiseres heeft geen handtekening van ontvangst overgelegd en het poststuk komt niet in het register van aangetekend verzonden en ontvangen stukken van verweerder voor. Eiseres heeft dus eerst op 13 juli 2020 bezwaar gemaakt.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat zij met het indienen van het bezwaarschrift niet in verzuim is geweest. Eiseres heeft een niet te verwaarlozen risico genomen met de terpostbezorging van het bezwaarschrift. Dat het bezwaarschrift in de periode van 8 mei 2020 tot en met 13 juli 2020 niet bij de afdeling bezwaar en beroep is bezorgd, is volledig aan verweerder toe te rekenen. Uit de track & trace-informatie volgt immers dat het bezwaarschrift op 8 mei 2020 het Uwv is afgeleverd. Dat het bezwaarschrift vervolgens intern is zoekgeraakt dan wel in de sortering is blijven hangen, waardoor het bezwaarschrift pas op 13 juli 2020 bij de afdeling bezwaar en beroep terecht is gekomen, kan eiseres niet worden verweten. Verweerder had het bezwaarschrift daarom ontvankelijk moeten verklaren. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 30 november 2017 (ECLI:NL:RBOBR:2017:6253), waarin is geoordeeld dat aangetekend verzenden via PostNL een te verwaarlozen risico in zich draagt dat het bezwaar niet tijdig wordt bezorgd.
4. Verweerder heeft in beroep verklaard dat de verzendcode van het poststuk tot een aangeboden partij post behoort. Verweerder heeft de barcode van het bezwaarschrift bij eiseres opgevraagd om na te gaan of de barcode op de lijst van deze aangeboden brieven aanwezig is. Na ontvangst van deze barcode blijkt dit niet het geval te zijn. De opgegeven barcode is niet op 8 mei 2020 en ook niet op andere data teruggevonden. Verweerder handhaaft daarom zijn standpunt dat het bezwaarschrift niet eerder dan op 13 juli 2020 per e-mail is ontvangen.
5. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1
Voor het indienen van een beroepschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb op de dag na die waarop het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Dat is in dit soort gevallen de dag na die waarop het besluit is toegezonden. Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de hiervoor geschetste situatie had behoren te concluderen dat eiseres het bezwaarschrift tijdig heeft ingediend. De rechtbank neemt hierbij de volgende omstandigheden in aanmerking. Het aangetekende bezwaarschrift is op 7 mei 2020 bij PostNL aangeboden. In het verzendbewijs staat vermeld de track & trace-code, het adres van de afdeling bezwaar en beroep van het Uwv te Arnhem zoals vermeld in het primaire besluit en de aflevering van het poststuk op 8 mei 2020. In het afleverbewijs is een handtekening voor ontvangst opgenomen. De rechtbank ziet geen aanleiding tot twijfel over de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder. Dat verweerder de barcode niet in zijn registratie heeft kunnen terugvinden, leidt niet tot een ander oordeel. De verzendcode is immers wel bij verweerder geregistreerd. Verweerder heeft het bezwaar dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
6. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd.
7. Het is de rechtbank niet gebleken dat de werknemer belanghebbende is bij het beroep, zoals verweerder in zijn verweerschrift heeft opgemerkt. De rechtbank merkt hierbij op dat de werknemer wel belanghebbende is bij het nieuw te nemen besluit op het bezwaar van eiseres.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.