ECLI:NL:RBDHA:2021:2666

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
NL21.2470
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening ter voorkoming van uitzetting van een Griekse statushouder

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Griekse statushouder. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 12 februari 2020 niet-ontvankelijk was verklaard. De verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting naar Griekenland te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is bij de verzochte voorziening, omdat de verzoeker de behandeling van zijn beroepschrift niet in Nederland mag afwachten.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er niet op voorhand kan worden uitgesloten dat het beroep van de verzoeker een redelijke kans van slagen heeft. Dit is mede gebaseerd op de vragen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 januari 2021 heeft gesteld over de situatie in Griekenland, zoals vermeld in het AIDA-rapport van 23 juni 2020. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de juridische en feitelijke situatie in Griekenland voor statushouders zodanig slecht kan zijn dat terugkeer niet mogelijk is. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en bepaald dat de verzoeker niet mag worden uitgezet totdat er een uitspraak is gedaan in de beroepszaak.

Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 534,-. Deze kosten zijn gebaseerd op de rechtsbijstand die aan de verzoeker is verleend, waarvoor een toevoeging is verleend. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.2470

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Kurt-Gecoglu),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.2469, plaatsgevonden op 10 maart 2021. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Uit het bestreden besluit volgt dat verzoeker de behandeling van het beroepschrift niet in Nederland mag afwachten. Verzoeker heeft daarom een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening.
3. Getoetst moet worden of de uitzetting verboden moet worden omdat het beroep een redelijke kans van slagen heeft.
4. Verzoeker stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op 1 januari 1984. Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Griekse autoriteiten aan hem een vluchtelingenstatus hebben verleend. Verzoeker voert in beroep aan dat – voor zover van belang voor de beoordeling van het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening te treffen – verweerder zijn asielaanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat ten aanzien van Griekenland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daar komt bij dat hij bijzonder kwetsbaar als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019, Ibrahim e.a. tegen Duitsland (ECLI:EU:C:2019:219).
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6. De vraag waarvoor de voorzieningenrechter zich in dit geval ziet gesteld is of de juridische en/of feitelijke situatie in Griekenland voor statushouders zodanig slecht is dat zij niet kunnen terugkeren.
7. Het is de voorzieningenrechter ambtshalve bekend dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op 6 januari 2021 (202005934/1/V3) vragen heeft gesteld aan verweerder over het AIDA-rapport van 23 juni 2020. Ook is de voorzieningenrechter ambtshalve bekend dat verweerder deze vragen bij brief aan de Afdeling van 21 januari 2021 heeft beantwoord. De Afdeling heeft nog geen uitspraak gedaan in deze zaak.
8. De voorzieningenrechter overweegt dat de uitspraak in voornoemde zaak van belang is voor de beoordeling in de beroepszaak van verzoeker. Er is sprake van een situatie dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat dit beroep een redelijke kans van slagen heeft. Daarom is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker er belang bij heeft om de uitkomst van het beroep in Nederland te kunnen afwachten. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe, schorst het bestreden besluit totdat er uitspraak is gedaan in voornoemde procedure bij de Afdeling en bepaalt dat verzoeker niet mag worden uitgezet totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden uitgezet totdat is beslist op het beroep;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.