In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een Griekse statushouder. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 12 februari 2020 niet-ontvankelijk was verklaard. De verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting naar Griekenland te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is bij de verzochte voorziening, omdat de verzoeker de behandeling van zijn beroepschrift niet in Nederland mag afwachten.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er niet op voorhand kan worden uitgesloten dat het beroep van de verzoeker een redelijke kans van slagen heeft. Dit is mede gebaseerd op de vragen die de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 6 januari 2021 heeft gesteld over de situatie in Griekenland, zoals vermeld in het AIDA-rapport van 23 juni 2020. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de juridische en feitelijke situatie in Griekenland voor statushouders zodanig slecht kan zijn dat terugkeer niet mogelijk is. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en bepaald dat de verzoeker niet mag worden uitgezet totdat er een uitspraak is gedaan in de beroepszaak.
Daarnaast heeft de voorzieningenrechter verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 534,-. Deze kosten zijn gebaseerd op de rechtsbijstand die aan de verzoeker is verleend, waarvoor een toevoeging is verleend. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.