ECLI:NL:RBDHA:2021:2871

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2069
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot afwijzing van een Wob-verzoek en de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. De eiser had op 1 augustus 2019 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen. Na een bezwaarprocedure heeft verweerder op 30 oktober 2019 alsnog enkele documenten openbaar gemaakt, maar het bezwaar van eiser werd niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, maar is niet verschenen op de zitting op 15 februari 2021. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de afwijzing van het Wob-verzoek niet onterecht was, omdat de gevraagde informatie inmiddels openbaar was gemaakt. De rechtbank oordeelde dat eiser geen actueel en reëel belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar, aangezien hij al had gekregen wat hij vroeg. Bovendien heeft verweerder ter zitting het primaire besluit ingetrokken, waardoor de zorgen van eiser over toekomstige verwijzingen naar de afwijzing van het Wob-verzoek niet meer aan de orde zijn. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2069

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder
(gemachtigde: H. Görtz).

Procesverloop

Bij besluit van 1 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen.
Bij besluit van 30 oktober 2019 heeft verweerder alsnog een aantal documenten openbaar gemaakt.
Bij besluit van 3 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2021.
Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Bij brief van 16 februari 2021 heeft eiser de rechtbank bericht dat hij onbedoeld niet aanwezig was op de zitting en heeft hij gevraagd nadere gronden mee te nemen bij de beoordeling van het beroep.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat in hetgeen eiser heeft aangevoerd in de brief van 16 februari 2021 geen aanleiding is gezien om het onderzoek te heropenen. Deze informatie wordt dan ook niet meegenomen bij de beoordeling van het beroep.
2. Eiser heeft verzocht om openbaarmaking van de notulen van de werkgroep Bestuurlijke Vernieuwing 2017-2018. Verweerder heeft dit verzoek bij het primaire besluit afgewezen. Hierbij heeft verweerder medegedeeld dat de werkgroep vijf keer heeft vergaderd, maar dat slechts van één vergadering notulen zijn gemaakt. Verweerder heeft geweigerd deze notulen te verstrekken met een beroep op artikel 11 van de Wob. Nadat eiser bezwaar had ingediend tegen het primaire besluit heeft verweerder op 30 oktober 2019 alsnog de notulen verstrekt. Verweerder heeft het primaire besluit niet ingetrokken. Verweerder heeft het bezwaar van eiser vervolgens niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang.
3. Eiser voert aan dat verweerder niet bevoegd was om te beslissen op het bezwaar, maar dat de gemeenteraad had moeten beslissen op zijn bezwaarschrift.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit bevoegd genomen. Het delegatiebesluit is gewijzigd en vanaf 12 oktober 2019 is de gemeenteraad bevoegd om te beslissen op een Wob-verzoek dat ziet op stukken die niet zijn voorbereid door het college, zoals het verzoek dat hier aan de orde is. Hierbij is echter niet bepaald dat de wijziging ook geldt voor reeds ingediende verzoeken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder nog steeds bevoegd was om opnieuw te beslissen op het verzoek en om te beslissen op het bezwaarschrift.
5. Eiser voert verder aan dat hij bezwaar heeft ingediend uit overwegingen van algemeen belang. Door het gevraagde document te geven en tegelijkertijd het Wob-verzoek formeel af te wijzen frustreert verweerder het Wob-verzoek. Andere personen in een andere zaak kunnen te zijner tijd mogelijk steunen op de erkenning van dit Wob-verzoek. Nu kan het gebeuren dat verweerder in de toekomst verwijst naar de afwijzing van dit Wob-verzoek als richtinggevend voor soortgelijke situaties. Als er ooit meer documenten blijken te zijn die onder de werking van het Wob-verzoek vallen hoeft verweerder die niet te verstrekken als het beroep niet wordt gehonoreerd.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het besluit van 30 oktober 2019 heeft beslist alsnog de notulen te verstrekken op grond van de Wob. Eiser heeft geen gronden ingebracht tegen de weigering om sommige namen openbaar te maken op grond van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob. Nu de gevraagde informatie op grond van de Wob openbaar is gemaakt, kon eiser met de bezwaarprocedure niet meer bereiken dan wat hij al had gekregen. Eiser had daarom geen actueel en reëel belang bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar. Voor zover eiser principieel vastgesteld wilde zien dat het primaire besluit onjuist was, was daarin volgens vaste rechtspraak geen actueel en reëel belang gelegen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:599). Verweerder heeft het bezwaar gelet hierop terecht niet-ontvankelijk verklaard.
7. Overigens heeft verweerder ter zitting alsnog het primaire besluit van 1 augustus 2019 ingetrokken. Eiser hoeft er dan ook niet voor meer te vrezen dat verweerder in de toekomst in soortgelijke situaties zal verwijzen naar de afwijzing van het onderhavige Wob-verzoek.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.