In deze zaak heeft eiser op 19 oktober 2020 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag van 27 maart 2019 voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 17 november 2020 een besluit genomen en eiser een verblijfsvergunning verleend. Eiser heeft echter aangegeven het beroep te willen handhaven, omdat hij het niet eens is met het feit dat er geen dwangsom is toegekend.
De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat zij partijen niet uitnodigt voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is voor zover het gericht is tegen het niet tijdig nemen van een besluit, omdat eiser geen procesbelang meer heeft. Eiser heeft geen belang bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, aangezien de aanvraag inmiddels is behandeld.
Daarnaast heeft de rechtbank geconcludeerd dat zij onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep dat enkel gericht was op de hoogte van de dwangsom, omdat eiser zich hiervoor tot de burgerlijke rechter moet wenden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.C. Verra, rechter, en is openbaar gemaakt op 7 januari 2021.