ECLI:NL:RBDHA:2021:2919

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 404
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod; disproportionaliteit van het inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een terugkeerbesluit en een inreisverbod. Eiser, een Peruaanse nationaliteit, had tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 15 januari 2020, hield in dat eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van één jaar was opgelegd, omdat hij onrechtmatig in Nederland verbleef. Eiser was niet verschenen op de zitting, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig.

Eiser voerde aan dat het inreisverbod disproportioneel was, aangezien het zijn mogelijkheden om naar andere Europese landen te reizen en in Spanje te verblijven, waar hij familie en vrienden had, ernstig zou beperken. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris op goede gronden het terugkeerbesluit en het inreisverbod had opgelegd. Eiser had tijdens het gehoor niet voldoende individuele omstandigheden aangevoerd die aanleiding zouden geven om van het inreisverbod af te zien of de duur ervan te verkorten. De rechtbank vond dat de argumenten van eiser niet voldoende onderbouwd waren en dat het besluit van de Staatssecretaris voldoende gemotiveerd was.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/404

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de periode van één jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2021 middels een Skypeverbinding. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1969 en de Peruaanse nationaliteit te hebben. Eiser is op 15 januari 2020 door de politie eenheid Den Haag gehoord over het opleggen van een terugkeerbesluit en inreisverbod (het gehoor).
2. Verweerder heeft eiser op grond van het bepaalde in artikel 62 van de Vreemdelingenweg 2000 (Vw 2000) de verplichting opgelegd binnen een termijn van 28 dagen terug te keren naar zijn land van herkomst, dan wel een ander land buiten de Europese Unie waar zijn toelating is gewaarborgd. Ook is eiser een inreisverbod zoals bedoeld in artikel 66a, tweede lid, van de Vw 2000 opgelegd voor de periode van één jaar. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat gebleken is dat eiser onrechtmatig in Nederland verblijft.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert hiertoe dat het opgelegde inreisverbod disproportioneel is. Het is de eerste keer dat eiser in Nederland is aangetroffen, er zijn geen andere maatregelen of besluiten opgelegd en eiser verblijft hier pas kort. Verweerder heeft niet gemotiveerd overwogen waarom eiser een inreisverbod is opgelegd en niet valt in te zien waarom niet is volstaan met een lichter middel. Het opgelegde inreisverbod maakt het voor eiser onmogelijk de meeste Europese landen te bezoeken en ook om in Spanje te verblijven, waar hij (langdurig) verblijft en huisvesting, inkomen, familie en vrienden heeft. Het besluit is niet voldoende daadkrachtig en helder gemotiveerd.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden het terugkeerbesluit en inreisverbod aan eiser opgelegd, nu eiser niet rechtmatig in Nederland verblijft. Het betoog van eiser dat het opleggen van het inreisverbod disproportioneel is, volgt de rechtbank niet. Eiser is tijdens het gehoor voldoende in de gelegenheid gesteld individuele omstandigheden aan te voeren die aanleiding zouden kunnen geven om af te zien van een inreisverbod dan wel de duur van het inreisverbod te verkorten. Eiser heeft weliswaar gezegd dat hij in Spanje wenst te verblijven, maar heeft dit niet verder toegelicht. Ook heeft hij tijdens het gehoor aangegeven dat zijn gezin in Lima woonachtig is.
Dit is onvoldoende om af te zien van het opleggen van een inreisverbod of het verkorten van de duur ervan.
In beroep heeft eiser nog aangevoerd dat het de eerste keer is dat eiser in Nederland is aangetroffen, er geen andere maatregelen of besluiten zijn opgelegd, eiser hier pas kort verblijft en het inreisverbod het voor eiser onmogelijk maakt de meeste Europese landen te bezoeken en ook om in Spanje te verblijven, waar hij (langdurig) verblijft en huisvesting, inkomen, familie en vrienden heeft. Nog afgezien dat deze omstandigheden niet meer kunnen worden meegenomen is het verblijf in Spanje niet genoemd bij het verhoor en is het verder ook niet onderbouwd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2021.
griffier de rechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.