ECLI:NL:RBDHA:2021:2950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
NL21.1509
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardigheid van de verklaringen van eiser met betrekking tot politieke en religieuze vervolging in Irak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraakse nationaliteit, heeft op 23 juli 2019 een asielaanvraag ingediend, waarin hij stelt dat hij Irak heeft moeten verlaten vanwege aanhoudende bedreigingen na een incident in een café, waar hij openlijk politieke opvattingen heeft geuit. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, omdat de verklaringen van eiser ongeloofwaardig werden geacht. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing.

Tijdens de zitting op 18 februari 2021 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft overwogen dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig zijn, maar dat de andere elementen van zijn asielrelaas niet geloofwaardig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij problemen heeft ondervonden vanwege het openlijk uiten van politieke opvattingen en dat hij niet systematisch is blootgesteld aan discriminatie vanwege zijn soennitische overtuiging.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de Staatssecretaris niet ten onrechte heeft gesteld dat de verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn en dat de aanvraag terecht is afgewezen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.1509

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. L. Sinoo),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Brand).

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw L. Makaddam.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Iraakse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1995. Op 23 juli 2019 heeft eiser een asielaanvraag ingediend, waaraan hij ten grondslag heeft gelegd dat hij Irak heeft moeten verlaten omdat hij vreest voor [A] wegens aanhoudende bedreigingen na een incident in een café. Bij dit incident in het café heeft eiser [B] openlijk beledigd, waarna eiser door [A] , een aanhanger van [B] , in het café is geslagen en bedreigd. Na dit incident is eiser één week thuisgebleven, maar vanwege aanhoudende bedreigingen heeft hij besloten om Irak te verlaten. Eiser heeft verder aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij persoonlijk werd gediscrimineerd in Irak vanwege zijn soennitische overtuiging.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
 identiteit, nationaliteit en herkomst;
 problemen vanwege het openlijk uiten van politiek gerelateerde opvattingen;
 problemen vanwege zijn geloofsovertuiging.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig worden geacht. Verweerder acht de andere elementen echter niet geloofwaardig. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aan. Verweerder heeft het ten onrechte verwonderlijk geacht dat eiser politieke uitlatingen in het café heeft gedaan. Het café is echter gelegen in een Soennitische buurt en normaliter kwamen hier alleen soennieten. Verweerder werpt ten onrechte eiser tegen dat hij onvoldoende expliciet over het tijdsverloop tussen het incident en zijn vlucht uit Irak heeft verklaard, nu eiser weldegelijk indirect een inschatting van het tijdsverloop heeft gegeven. Ook overweegt verweerder ten onrechte dat eiser niet snel genoeg uit Irak zou zijn vertrokken, nu eiser immers een paspoort en visum nodig had om te kunnen reizen. Het is opmerkelijk dat verweerder betwist dat een paspoort en visum noodzakelijk zijn om te kunnen reizen. Eiser persisteert bij zijn stelling dat het doen van aangifte in zijn geval geen enkel effect zou hebben gehad, nu [A] banden heeft met [B] . Daarnaast heeft verweerder ten onrechte gesteld dat sprake was van een legale reis, nu de reis door een mensensmokkelaar is geregeld. Ook is eiser wel degelijk systematisch blootgesteld aan discriminatie vanwege zijn Soennitische overtuiging en wordt in het bestreden besluit ten onrechte ongemotiveerd voorbijgegaan aan de slechte positie van Soennieten in Irak en het feit dat die in het door verweerder gevoerde beleid geheel ten onrechte niet als kwetsbare minderheidsgroep of risicogroep zijn aangemerkt. Tot slot stelt eiser dat hij niet op de hoogte was dat hij in Nederland onverwijld asiel diende aan te vragen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte gesteld dat de verklaringen van eiser ten aanzien van de negatieve uitlatingen over [B] in het café ongeloofwaardig zijn. Verweerder heeft het opmerkelijk kunnen achten dat eiser dergelijke uitlatingen zou doen in het café, aangezien eiser heeft verklaard dat hij ongeveer elke dag dit bewuste café bezocht en veel van de bezoekers van het café kende en goed contact met hen had. Hierdoor zou het hem ook moeten opvallen dat mensen aanwezig waren die van buitenaf kwamen. Dit temeer nu eiser, zoals tevens blijkt uit zijn verklaringen, weet welke gevolgen dergelijke uitlatingen kunnen hebben. Dat in dit bewuste café met name soennieten komen en het café tevens in een soennitische buurt ligt, doet naar het oordeel van de rechtbank niet aan het voorgaande af. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat deze omstandigheden geen plausibele reden vormen voor het openlijk uiten van politieke opvattingen, waarvoor eiser gestraft zou kunnen worden. Het betoog van eiser dat het feit dat men bestraft kan worden voor dergelijke uitlatingen niet maakt dat de omstandigheden bij voorbaat irrelevant zijn, maakt dit niet anders.
4.2
De rechtbank overweegt dat eiser tijdens het nader gehoor meermaals in de gelegenheid is gesteld te verklaren hoe lang het heeft geduurd voordat hij na het incident uit Irak vertrokken is. Eiser heeft hier echter niet direct op geantwoord, maar uit de verklaringen van eiser kan worden afgeleid dat hij het land vier maanden na het incident, in april 2019, verlaten heeft. Verweerder heeft eiser niet ten onrechte tegen geworpen dat hij, mede gelet op de gestelde bedreigingen van en angst voor [A] , hier niet expliciet over heeft kunnen verklaren en dat eiser niet eerder Irak heeft verlaten. Tevens heeft verweerder het opmerkelijk kunnen achten dat eiser geen aangifte heeft gedaan van het incident en dat niet is gebleken dat eiser problemen heeft gehad bij zijn uitreis. In het Algemeen Ambtsbericht over Irak is vermeld dat het mogelijk is in Irak aangifte te doen, maar dat het effect van de aangifte afhangt van de beambte die de aangifte behandelt. Eiser had dan ook in ieder geval kunnen proberen van het incident aangifte te doen. Nu eiser niet heeft aangetoond dat [A] banden heeft met [B] , kan eisers stelling dat zijn aangifte geen effect zou hebben wegens de banden van [A] met [B] reeds hierom niet slagen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat voor de beoordeling of sprake is van een legale uitreis niet van belang is wie de uitreis voor eiser geregeld heeft en eiser bij de uitreis heeft ondersteund. Nu eiser Irak is uitgereisd in het bezit van een geldig paspoort en visum heeft verweerder kunnen concluderen dat eiser op legale wijze is uitgereisd. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het ongeloofwaardig wordt geacht dat eiser problemen heeft vanwege het openlijk uiten van politieke opvattingen.
4.3
Verweerder stelt dat eiser met zijn verklaringen dat hij onder andere is gediscrimineerd tijdens het aanvragen van een paspoort en dat hij werd gestopt bij de controleposten, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege het zijn van soenniet systematisch is blootgesteld aan discriminatie. De rechtbank overweegt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat hij wegens zijn soennitische overtuiging persoonlijke problemen heeft ondervonden en systematisch is gediscrimineerd. Hierin is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. Ten aanzien van de bomaanslag en de discriminatie die eiser heeft ondervonden bij het aanvragen van zijn paspoort heeft verweerder immers niet ten onrechte overwogen dat hieruit niet volgt dat eiser systematisch is blootgesteld aan discriminatie vanwege het zijn van een soenniet. Met betrekking tot de discriminatie die eiser ondervonden heeft bij het passeren van controleposten heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat dit incident geen grote impact heeft gehad op eisers leven nu eiser van 2014 tot 2018 werkzaam is gebleven bij deze organisatie. Nu uit de Vreemdelingencirculaire 2000 niet blijkt dat soennieten in Irak een minderheidsgroep of risicogroep vormen en eiser zijn stelling aangaande het zijn van een kwetsbare minderheidsgroep of risicogroep niet nader heeft gemotiveerd en onderbouwd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd.
4.4
De rechtbank constateert dat eiser blijkens zijn eigen verklaringen na zijn aankomst in Europa drie maanden in Spanje en een paar dagen bij vrienden in België heeft verbleven en dus pas na drie maanden verblijf in Europa zijn asielaanvraag in Nederland heeft ingediend. Verweerder heeft gelet hierop niet ten onrechte gesteld dat dit afdoet aan de geloofwaardigheid van eisers problemen en zijn acute vrees, nu het in de rede had gelegen dat eiser zich gelet op zijn gestelde problemen onverwijld zou hebben gemeld voor het aanvragen van bescherming. De enkele stelling van eiser dat hij er niet van op de hoogte was dat hij zich onverwijld had moeten melden, slaagt niet nu het eisers verantwoordelijk is om informatie in te winnen ten aanzien van mogelijkheden tot een asielaanvraag.
5. De aanvraag is niet ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Petersen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.