ECLI:NL:RBDHA:2021:2981

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5068
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsaanvraag op basis van afhankelijkheidsverhouding en zorgtaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en verweerder. Eiser, geboren in 1979 en van Surinaamse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor afgifte van een document dat zijn rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen. Deze aanvraag werd op 18 maart 2020 door verweerder afgewezen, en het daartegen ingediende bezwaar werd op 10 juni 2020 ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist.

De rechtbank heeft op 15 januari 2021 de zitting gehouden, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. Eiser stelde dat hij zorgtaken verricht voor zijn dochter, die de Nederlandse nationaliteit heeft, en dat er een afhankelijkheidsverhouding bestaat die hem het recht op verblijf zou moeten geven volgens het arrest Chavez-Vilchez. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat zijn dochter gedwongen zou worden de EU te verlaten als hem het verblijfsrecht werd geweigerd. De rechtbank concludeerde dat verweerder de aanvraag terecht had afgewezen, omdat de overgelegde stukken niet voldoende bewijs boden voor de gestelde afhankelijkheid.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/5068 (beroep)
AWB 20/5069 (voorlopige voorziening)
[V-Nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1979, van Surinaamse nationaliteit, eiser en verzoeker
(gemachtigde: mr. C.N. Noordzee),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Demoed).

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 10 juni 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 23 juni 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen. Bij brief van diezelfde datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook was mevrouw Cuevas Mateo, de partner van eiser, op de zitting aanwezig. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1. Eiser beoogt verblijf bij zijn dochter [naam 2] (referente), die de Nederlandse nationaliteit heeft. Hij heeft bij zijn aanvraag een beroep gedaan op het arrest Chavez-Vilchez [1] .
2. Verweerder heeft de aanvraag in het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, afgewezen. Hoewel eiser in bezwaar wel heeft aangetoond zorgtaken te verrichten, is niet aangetoond dat er tussen eiser en referente sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat zij gedwongen wordt het grondgebied van de Europese Unie te verlaten bij weigering van het gevraagde verblijfsrecht. Hierdoor wordt niet voldaan aan de voorwaarden van het arrest Chavez-Vilchez.
Standpunt eiser
3. Eiser stelt zich allereerst op het standpunt dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar alle relevante feiten en persoonlijke omstandigheden van referente. Verweerder heeft dus niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht en stelt ten onrechte dat de bewijslast volledig bij eiser ligt. Uit het Eindverslag Observatiegroep blijkt dat referente vaak bij hem logeert. Eiser is erg betrokken bij haar en vanwege haar autisme en hechtingsproblematiek zal het grote gevolgen voor haar hebben als ze gescheiden wordt van haar vader. Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase.
Oordeel rechtbank
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag heeft kunnen afwijzen omdat niet aannemelijk is gemaakt dat tussen eiser en referente sprake is van een afhankelijkheidsverhouding in de zin van het Chavez-Vilchez arrest en overweegt daartoe als volgt. Bij de aanvraag en in bezwaar zijn verschillende stukken overgelegd waaronder verklaringen van eiser, de moeder van referente, de buurvrouw, het kinderdagverblijf, foto’s, een zorgplan, ongedateerde informatie van Ouder- en Kindteams Amsterdam [2] en een Eindverslag Observatiegroep van het Kabouterhuis [3] van 2 oktober 2019. Hoewel uit deze stukken volgt dat eiser, in ieder geval vanaf 2019, zorgtaken verricht, volgt uit deze stukken niet dat sprake is van een dusdanige afhankelijkheidsverhouding dat referente gedwongen wordt de Europese Unie te verlaten als aan eiser een verblijfsrecht wordt geweigerd. Hierbij is van belang dat referente een kwetsbaar kind is met hechtingsproblematiek waarbij onder andere autisme is vastgesteld. Vanwege haar ontwikkelingsachterstand heeft zij zes maanden de observatiegroep van het Kabouterhuis bezocht. Hoewel eiser nog geen twee maanden na het opstellen van het eindverslag van de observatiegroep, onderhavige aanvraag heeft ingediend, wordt hij niet genoemd in het verslag. Uit dit verslag volgt juist dat de moeder de verzorgende en bepalende ouder is. Verder volgt uit informatie van Ouder- en Kindteams Amsterdam dat de moeder zich bij hen heeft gemeld voor hulp bij de ontwikkeling van referente. Hoewel deze stukken ongedateerd zijn, volgt uit de inhoud daarvan dat ze zijn opgesteld na het Eindverslag Observatiegroep. De enige vermelding van eiser in deze stukken is dat referente regelmatig bij eiser logeert. Gelet op het voorgaande is het dan ook aannemelijk dat er geen afhankelijkheidsverhouding bestaat tussen eiser en referente. De overgelegde verklaringen van eiser, de moeder van referente en de buurvrouw doen hier niets aan af omdat het geen objectieve verklaringen zijn, waardoor hieraan niet de door eiser gewenste waarde kan worden gehecht. Ook de overige stukken tonen niet aan dat sprake is van een afhankelijkheidsverhouding als bedoeld in voornoemd arrest.
4.2.
De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat de door eiser overgelegde stukken onvoldoende zijn om op grond daarvan van verweerder nader onderzoek te verwachten. Uit het beleid volgt, en ook dit is in overeenstemming met overwegingen 76 en 77 van het arrest Chavez-Vilchez, dat in eerste instantie op de derdelanderouder de verplichting rust om gegevens aan te dragen die ‘aantonen’ dat aan de voorwaarden is voldaan. Eiser heeft niet voldoende stukken overgelegd om dit te kunnen aantonen. Uit de overgelegde stukken blijkt niet van een afhankelijkheidsverhouding, dus is verweerder niet verplicht om nader onderzoek te doen. Verder heeft verweerder in zijn besluitvorming voldoende rekening gehouden met de belangen van kind. Belangrijk is immers de vraag hoe afhankelijk het kind van de ouder is en of het kind bij weigering van het verblijf aan de ouder zou worden gedwongen de EU te verlaten. Dat heeft verweerder voldoende getoetst. Eiser heeft niet aannemelijk kunnen maken dat referente zodanig afhankelijk van hem is dat zij de Europese Unie zou moeten verlaten als eiser niet in Nederland mag blijven.
4.3.
Volgens de rechtbank is er geen sprake van schending van de hoorplicht. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift meteen blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Uit de in bezwaar overgelegde stukken is niet gebleken dat sprake is van een afhankelijkheidsverhouding tussen eiser en referente. Dit is voldoende voor afwijzing van de aanvraag. Gelet daarop was er redelijkerwijs geen twijfel over de conclusie in de bezwaarfase. Van schending van de hoorplicht is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake.
Conclusie
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
6. Het beroep is ongegrond. Omdat op het beroep is beslist, is geen voorlopige voorziening meer nodig. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
Ten aanzien van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening
7. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/5068
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 20/5069
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Elligens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) van 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
2.Een instantie die hulp en ondersteuning biedt bij opvoeden en opgroeien van kinderen.
3.Een instantie die hulp biedt aan kinderen met een ontwikkelingsachterstand, met opvoedingsproblemen of met psychiatrische problemen.