ECLI:NL:RBDHA:2021:3068

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 799
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van Westland

Op 29 januari 2021 heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van Westland op een brief die op 4 november 2020 door haar gemachtigde was ingediend. De rechtbank heeft op 24 maart 2021 een zitting gehouden waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, terwijl de verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit. Dit betekent dat er beroep openstaat tegen het niet tijdig beslissen. Eiseres heeft in haar beroep aangevoerd dat het college niet tijdig heeft beslist op haar verzoek, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is. Dit komt omdat verweerder op 30 november 2020 al had gereageerd op de brief van 4 november 2020 en het bezwaar van eiseres als een herhaald verzoek heeft aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 30 november 2020, waardoor haar argumenten niet kunnen worden meegenomen in deze procedure. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/799

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D. van Raaij),
en

het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: mr. G.G.E.A. Frederix-Gianotten).

Procesverloop

Op 29 januari 2021 heeft eiseres bij de rechtbank beroep ingesteld, gericht tegen het door verweerder niet tijdig beslissen op een door haar gemachtigde op 4 november 2020 ingediende brief.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
2. Op grond van artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet aan een termijn gebonden.
Op grond van het tweede lid van dit artikel, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
3. Bij besluit van 30 november 2020 (verzonden 3 december 2020) heeft verweerder in reactie op de brief van 4 november 2020 aan de gemachtigde van eiseres het volgende laten weten.
“Bij brief d.d. 4 november 2020 heeft u namens mevrouw [eiseres] bezwaar gemaakt tegen
het in februari 2015 genomen besluit om de doorbetaling van haar salaris te staken. U stelt dat
het betreffende besluit niet op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt en derhalve niet in
werking is getreden en u verzoekt om de salarisbetaling met terugwerkende kracht te hervatten.
Voor de goede orde merken wij allereerst op dat het gegeven dat de doorbetaling van het salaris
indertijd is gestaakt, voortvloeit uit het besluit van 6 februari 2015. Dat besluit staat
onherroepelijk vast.
Uit uw brief leiden wij af dat daarmee hetzelfde wordt beoogd als met de brief die de heer mr.
J. Jaab ons op 10 december 2018 namens mevrouw Van Leeuwen gestuurd heeft. Wij merken
uw brief dan ook aan als een herhaald verzoek in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet
bestuursrecht.
Uw brief bevat geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Gelet hierop wijzen wij
uw verzoek af, onder verwijzing naar onze besluiten van 6 februari 2015, 22 maart 2018, 19
november 2018 en 7 februari 2019.”
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb beschreven situatie deed zich op 29 januari 2021 niet voor. Verweerder heeft op 30 november 2020 op het bezwaar in de brief van 4 november 2020 beslist. Verweerder heeft gemotiveerd het standpunt ingenomen dat het bezwaar is aangemerkt als een herhaald verzoek en daarbij vermeld dat daartegen bezwaar kon worden gemaakt.
Ter zitting heeft eiseres betoogd dat verweerder ten onrechte het bezwaar als een herhaalde aanvraag heeft aangemerkt en zij het besluit van 30 november 2020 niet heeft opgevat als een reactie op haar brief van 4 november 2020. Dit betoog kan haar echter niet baten omdat zij geen bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 30 november 2020. Zou zij dat hebben gedaan dan had zij het betoog in een procedure tegen het besluit van 30 november 2020 naar voren hebben kunnen brengen.
4. Wat eiseres heeft aangevoerd in haar reactie van 17 februari 2021 en op zitting heeft betrekking op de stopzetting van haar salarisbetaling. In deze procedure gaat het alleen over het al dan niet (tijdig) beslissen op de brief van 4 november 2020.
5. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Sloots, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 april 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.