ECLI:NL:RBDHA:2021:3212

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
NL21.2384
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel en verantwoordelijkheidsverdeling onder Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door eiser, die niet is verschenen op de zitting. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar heeft geen beroepsgronden ingediend. De rechtbank heeft alles in het werk gesteld om eiser te informeren over de zitting, maar hij is niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geldige reden is voor het ontbreken van beroepsgronden en heeft het beroep daarom niet inhoudelijk behandeld. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.2384
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer] ,

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 16 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.2385, plaatsgevonden op 9 maart 2021. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Spanje een verzoek om terugname gedaan. Spanje heeft dit verzoek aanvaard.
2. Iemand die in beroep gaat moet zeggen waarom hij het niet eens is met het besluit en moet dit ook uitleggen. Dat worden ‘beroepsgronden’ genoemd. Dit staat in artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Als dat niet gebeurt is de hoofdregel dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk mag behandelen. Soms is dat anders. Dan is er een geldige reden waarom er geen beroepsgronden zijn genoemd. Het gaat dan om omstandigheden waar eiser niets aan kan doen.
3. De rechtbank heeft mr. M. Demirtas, de toenmalige gemachtigde van eiser, op 17 februari 2021 een brief gestuurd, waarin staat dat eiser binnen vijf dagen, dus uiterlijk op 24 februari 2021, moet aangeven waarom hij het niet eens is met het besluit.
4. Bij brief van 24 februari 2021 heeft eisers toenmalige gemachtigde verzocht om uitstel van de termijn voor het indienen van gronden, omdat zij eiser, ondanks verschillende pogingen om met hem in contact te komen, niet heeft kunnen bereiken. Aan de toenmalige gemachtigde van eiser is uitstel verleend tot en met 3 maart 2021.
5. De toenmalig gemachtigde van eiser heeft zich op 5 maart 2021 als gemachtigde onttrokken. Zij kan eiser niet bereiken.
6. Op 5 maart 2021 heeft de rechtbank de uitnodigingsbrief voor de geplande zitting op 9 maart 2021 aangetekend naar het laatst bekende adres van eiser gestuurd op het AZC
[locatie] . Daarnaast heeft de rechtbank telefonisch contact gezocht met verweerder en hem verzocht contact op te nemen met het AZC [locatie] om via de COA-medewerkers aan eiser door te geven dat de zitting in zijn zaak gepland staat op 9 maart 2021. Verweerder heeft getracht het AZC te telefonisch te bereiken. Toen dat niet lukte heeft hij op 5 maart 2021 via e-mail het verzoek van de rechtbank bij het AZC neergelegd. Een medewerker van het AZC heeft hem op 5 maart 2021 per e-mail geantwoord:
“dhr verblijft nog op AZC [locatie] . Wij zullen proberen hem te informeren over de zitting”.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser niet op zitting is verschenen, terwijl de rechtbank alles in het werk heeft gesteld om hem hierover te informeren. Uit onderzoek door verweerder is gebleken dat eiser nog verblijft op het AZC [locatie] . De behandeling van de zaak heeft daarom wel op 9 maart 2021 plaatsgevonden.
8. De rechtbank stelt verder vast dat er geen gronden zijn ingediend tegen het bestreden besluit. Hiervoor is gelet op het voorgaande geen geldige reden. Het beroep zal daarom niet inhoudelijk worden behandeld en de rechtbank zal geen uitspraak doen over het beroep.
9. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
10 maart 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. B. Fijnheer K.S. Smits
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.