ECLI:NL:RBDHA:2021:3217

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
AWB 20/3408
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om een machtiging tot voorlopig verblijf voor Syrische ouders op basis van gezinsleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen twee Syrische eisers en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, die getrouwd zijn en de Syrische nationaliteit bezitten, hebben beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris waarin hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) werd afgewezen. De aanvraag was gedaan door hun meerderjarige zoon, referent, die de Nederlandse nationaliteit heeft en hen financieel ondersteunt.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris stelde dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen de eisers en hun zoon, omdat zij zich al lange tijd zonder hem hebben kunnen redden en er geen medische noodzaak is voor dagelijkse zorg. De eisers hebben weliswaar intensief contact met hun zoon en ontvangen financiële steun, maar dit is volgens de rechtbank onvoldoende om te spreken van een beschermenswaardig gezinsleven.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de staatssecretaris niet in strijd heeft gehandeld met de hoorplicht, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank heeft het beroep van de eisers ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bijkomende elementen van afhankelijkheid voor het aannemen van een beschermenswaardig gezinsleven en bevestigt de beleidslijn van de staatssecretaris in deze context.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/3408
V-nummers: [nummer] en [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1], eiseres,

[eiser],eiser,
gezamenlijk eisers,
(gemachtigde: mr. J. van der Haar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

Procesverloop

Eisers hebben op 23 april 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 31 maart 2020 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 5 maart 2021 te Breda. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam] (referent).

Overwegingen

1. Eisers zijn met elkaar getrouwd. Zij hebben de Syrische nationaliteit. Eiseres is geboren op [geboortedatum]. Eiser is geboren [geboortedatum]. Eisers zijn de biologische ouders van referent. Referent is geboren op [geboortedatum] en heeft de Nederlandse nationaliteit. Op 12 april 2019 heeft referent verzocht om een mvv [1] met als verblijfsdoel ‘familie en gezin’ voor zijn ouders. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 15 oktober 2019 afgewezen. Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er tussen eisers en referent geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [2] , omdat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder heeft het volgende van belang geacht. Eisers hebben zich al lange tijd zonder referent kunnen redden, de medische problematiek van eisers is niet zodanig dat dagelijkse verzorging nodig is, niet is gebleken dat een derde persoon eisers niet kan ondersteunen, de financiële ondersteuning door referent is niet aannemelijk geworden en eisers hebben een sterke band met Syrië.
3. Eisers zijn het niet eens met verweerders besluit dat er geen familieleven is in de zin van artikel 8 van het EVRM. Eisers en referent hebben dagelijks (intensief) contact via Whatsapp. Referent biedt financiële ondersteuning en heeft verschillende betalingsbewijzen overgelegd. Verder heeft eiser psychiatrische klachten en krijgt hiervoor antidepressiva. Eiseres heeft versleten knieën en kan niet lang staan, lopen of traplopen. Dit heeft als gevolg dat eisers in het dagelijks leven hulp nodig hebben van een derde persoon. Eisers hebben nog een andere dochter ([naam]) die hiervoor verantwoordelijk was, maar zij is in 2019 naar Canada vertrokken. Ook de andere gezinsleden zijn niet in staat voor eisers te zorgen. Op dit moment betaalt referent een vrouw in Syrië om eisers te ondersteunen, maar ook deze vrouw zal naar het buitenland vertrekken. Dat referent Syrië al lange tijd heeft verlaten, doet niet af aan de intensiteit van het familieleven. Referent is de meest aangewezen persoon om de zorg voor zijn ouders op zich te nemen, eisers doen hiervoor een beroep op een uitspraak van deze rechtbank, deze zittingsplaats, van 31 januari 2020. [3] Eisers zijn niet in staat elkaar te verzorgen. Ook dient er een fair balance te worden bereikt tussen de belangen van eisers en de belangen van de Nederlandse staat. Tot slot is ten onrechte afgezien van horen in bezwaar.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Het is vaste jurisprudentie van het EHRM [4] dat pas kan worden gesproken van een beschermenswaardig gezinsleven tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties); er moet sprake zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid (additional elements of dependancy). [5] Als geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid en dus niet van beschermenswaardig gezinsleven, hoeft ook geen belangenafweging te worden gemaakt, omdat dan geen sprake kan zijn van schending van artikel 8 van het EVRM.
5. Uit de jurisprudentie van het EHRM volgt verder dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie een vraag is van feitelijke aard. [6] Voor de beoordeling daarvan kunnen relevant zijn: eventuele samenwoning, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkene en de banden met het land van herkomst.
6. Volgens de uitspraak van de Afdeling [7] van 4 april 2019 kan voor de vaststelling van ‘more than normal emotional ties’, financiële of materiële afhankelijkheid van belang zijn. [8] Voor de beoordeling mag verweerder een zwaarwegend, maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven.
7. Naar aanleiding van de arresten van het EHRM heeft verweerder beleid opgesteld. Uit paragraaf B7/3.8.1 van de Vc [9] volgt dat verweerder familie- of gezinsleven tussen meerderjarigen aanneemt als bedoeld in artikel 8 EVRM als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties).
8. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en referent. Verweerder heeft van belang kunnen achten dat referent al sinds het jaar 2000 in Nederland verblijft en dat eisers zich al die tijd zonder referent hebben kunnen staande houden. De dochter van eisers ([naam]) heeft tot aan haar vertrek naar Canada voor eisers gezorgd. Eisers hebben een visum kort verblijf aangevraagd voor Canada, maar die is afgewezen. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat dit niet wil zeggen dat er geen mogelijkheid tot gezinshereniging is in Canada, omdat een aanvraag daartoe een andere toets zal inhouden. Uit de documenten blijkt dat sprake is van medische problematiek. Echter blijkt ook dat eiser de noodzakelijke medicatie kan verkrijgen voor zijn psychische klachten en dat eiseres onder behandeling is voor haar medische klachten. Daarbij betaalt referent iemand die eisers verzorgt en ondersteunt. Niet is gebleken dat dit in de toekomst niet (meer) mogelijk is. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat uit de door eisers overgelegde medische verklaringen niet volgt dat juist referent de aangewezen persoon is om de zorg te verlenen en dat eisers voor hun zorg exclusief afhankelijk zijn van referent. De rechtbank volgt eisers in hun stelling dat exclusiviteit niet het criterium is en dat hieraan geen doorslaggevend belang mag worden gehecht, maar verweerder is wel bevoegd er zwaarwegend belang aan te hechten. Verder is van belang dat eisers niet zo oud zijn en dat de medische problematiek niet zo ernstig is, dat zij elkaar niet kunnen ondersteunen. Het beroep op de uitspraak van deze rechtbank, deze zittingsplaats, van 31 januari 2020 slaagt dan ook niet: in dat geval ging het om een alleenwonende moeder van 83 jaar oud. Ook de algemene veiligheidssituatie is op zichzelf niet voldoende om een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid aan te nemen. Eisers hebben niet onderbouwd dat de oorlogssituatie van invloed is op hun (behoefte aan) medische zorg. Verder hebben eisers door het overleggen van betalingsbewijzen wel aannemelijk gemaakt dat zij financieel worden ondersteund door referent. Financiële steun is echter onvoldoende voor het aannemen van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Tot slot is van belang dat is gebleken dat referent eisers op afstand kan ondersteunen, zoals hij nu ook doet. Het is begrijpelijk dat referent voor eisers wil zorgen, maar deze wens betekent op zichzelf niet dat er geen reële alternatieven zijn voor de verzorging van eisers en dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat tussen eisers en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en dat daarom geen sprake is van een beschermenswaardig familie- en gezinsleven. Aan een belangenafweging (resulterend in een
fair balance) in het kader van artikel 8 van het EVRM wordt dan ook niet toegekomen.
10. Tot slot volgt de rechtbank eisers niet in hun stelling dat de hoorplicht is geschonden. Van het horen van belanghebbenden kan onder meer worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is. Dat is het geval als uit het bezwaarschrift zelf direct blijkt dat het bezwaar ongegrond is en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift in samenhang met wat in eerste instantie door betrokkenen is aangevoerd. De rechtbank is gelet op wat eisers in bezwaar hebben aangevoerd en de motivering van het primaire besluit van oordeel dat de staatssecretaris het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond heeft kunnen achten en van het horen heeft mogen afzien.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.X. Scholten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2021.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Een machtiging tot voorlopig verblijf (een visum voor meer dan negentig dagen).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 31 januari 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:1065.
4.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
5.Zaak A.W. Khan tegen het Verenigd Koninkrijk van12 juni 2010, no. 47486/06.
6.Zaak Kopf en Liberda tegen Oostenrijk van 17 april 2012, no. 1598/06.
7.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Uitspraak van de Afdeling van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
9.Vreemdelingencirculaire 2000.