ECLI:NL:RBDHA:2021:3222
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om vergoeding van proceskosten door de verzoeker, die in deze procedure werd bijgestaan door mr. M. Issa. De verzoeker had in juli 2020 beroep ingesteld omdat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig had beslist op zijn aanvraag. Na een beslissing van de verweerder op 22 juli 2020 heeft de verzoeker het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De verweerder heeft niet gereageerd op dit verzoek, wat door de rechtbank werd geïnterpreteerd als geen bezwaar tegen de vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft overwogen dat, op basis van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), de verzoeker recht heeft op vergoeding van de proceskosten. Aangezien de verweerder pas na het indienen van het beroep een beslissing heeft genomen, is de verzoeker in het gelijk gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker recht heeft op een vergoeding van € 267,-, waarbij rekening is gehouden met het feit dat de zaak enkel ging over de overschrijding van de beslistermijn, wat resulteert in een lagere vergoeding (wegingsfactor 0,5).
De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de verzoeker. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na bekendmaking.