ECLI:NL:RBDHA:2021:3223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
NL20.10090
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en inreisverbod wegens niet vastgestelde identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd aan een eiser met de Chileense nationaliteit. Eiser verbleef in Nederland tijdens de vrije termijn van de Vreemdelingenwet, maar zijn identiteit en nationaliteit konden niet worden vastgesteld, wat leidde tot het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om een terugkeerbesluit en inreisverbod voor twee jaar op te leggen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat hij rechtmatig in Nederland verbleef en dat de gronden voor het terugkeerbesluit onterecht zijn. Tijdens de zitting op 5 november 2020 heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, terwijl de verweerder ook door een gemachtigde werd vertegenwoordigd.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris voldoende gronden had om te concluderen dat eiser niet rechtmatig in Nederland verbleef. Eiser had zijn paspoort niet bij zich ten tijde van zijn aanhouding, wat het vaststellen van zijn identiteit bemoeilijkte. De rechtbank oordeelt dat de verplichting om een identiteitsbewijs te tonen niet is nageleefd, en dat de gronden voor het terugkeerbesluit, zowel zwaar als licht, terecht zijn toegepast. Eiser's argument dat de verdenking van betrokkenheid bij een woninginbraak onvoldoende is om te spreken van een bedreiging voor de openbare orde, wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris op basis van de feiten en omstandigheden op het moment van het besluit, het terugkeerbesluit en inreisverbod terecht heeft opgelegd. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.10090
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], alias,
[alias eiser] ,
eiser
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Chileense nationaliteit en is geboren op [1989] . Eiser verbleef in Nederland gedurende de vrije termijn als bedoeld in artikel 12 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Hij is geen gemeenschapsonderdaan. Op 1 april 2020 is eiser samen met twee anderen door de politie in Nederland aangehouden op verdenking van betrokkenheid bij het plegen van een woninginbraak.
2. Verweerder heeft op 18 april 2020 een terugkeerbesluit aan eiser opgelegd, waarbij hem is aangezegd dat hij de Europese Unie onmiddellijk moet verlaten, omdat niet is gebleken dat hij rechtmatig in Nederland verblijft en er een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken.1 Dit risico heeft verweerder gebaseerd op een aantal zware en lichte gronden zoals vermeld in artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
1. Op grond van artikel 62, tweede lid, onder a van de Vreemdelingenwet.
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
Omdat aan eiser een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn is opgelegd, is hem ook een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.2
3. Eiser voert aan dat hem ten onrechte is tegengeworpen dat hij niet rechtmatig in Nederland verbleef. Omdat hij de Chileense nationaliteit heeft, heeft hij het recht om drie maanden vrij binnen het Schengengebied te reizen. Deze vrije termijn was nog niet verstreken toen hem het terugkeerbesluit werd opgelegd. Eiser had weliswaar zijn paspoort niet bij zich toen hij werd aangehouden, omdat hij dit in zijn hotel had laten liggen, maar verweerder had op basis van zijn vingerafdrukken uit het Visa Informatie Systeem (VIS) van de Europese Unie kunnen afleiden dat hij zich nog in zijn vrije termijn bevond. Bovendien heeft eiser zijn paspoort na het opleggen van het terugkeerbesluit alsnog overgelegd, op 19 april 2020. Dit had ertoe moeten leiden dat verweerder het terugkeerbesluit alsnog introk. Het is onredelijk om niet alsnog mee te wegen dat de vrije termijn nog niet was verstreken. Daarnaast gaat het te ver om eiser te verwijten dat hij niet meewerkte aan het vaststellen van zijn identiteit omdat hij per ongeluk zijn paspoort niet op zak had en omdat zijn vingertoppen beschadigd waren. Daarbij heeft de gemachtigde van eiser ter zitting gesteld dat het onterecht is dat verweerder het terugkeerbesluit en inreisverbod dat werd opgelegd aan de twee vrienden die met eiser werden aangehouden heeft ingetrokken, maar het terugkeerbesluit en inreisverbod in eisers geval handhaaft, alleen omdat hij als enige zijn paspoort niet bij zich had bij de aanhouding.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit heeft kunnen opnemen dat eiser niet rechtmatig in Nederland verbleef en dat hij niet meewerkte aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, zodat de zware grond onder 3d zoals vermeld onder 2 aan eiser mocht worden tegengeworpen. Zoals verweerder heeft aangegeven was er bij de aanhouding geen mogelijkheid om eisers identiteit en nationaliteit vast te stellen, in de eerste plaats omdat hij zijn paspoort niet bij zich had. Dat eiser per ongeluk zijn paspoort in zijn hotel had laten liggen is mogelijk, maar neemt niet weg dat het in Nederland verplicht is om een identiteitsbewijs te kunnen tonen als de politie daar om vraagt. Aan deze identificatieplicht heeft eiser niet voldaan. Ook de zware grond 3b heeft verweerder daarom aan eiser kunnen tegenwerpen. Daarbij kon de politie eisers identiteit niet vaststellen aan de hand van zijn vingerafdrukken, omdat zijn vingertoppen zodanig beschadigd waren dat bij hem geen vingerafdrukken konden worden afgenomen. Bovendien wilde eiser geen contact opnemen met de Chileense ambassade of het consulaat, zoals blijkt uit het proces-verbaal van het gehoor dat plaatsvond kort voor de uitvaardiging van het terugkeerbesluit en
2 Op grond van artikel 66a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet.
inreisverbod. Eisers identiteit en nationaliteit konden daarom niet worden vastgesteld, zodat ook niet kon worden vastgesteld dat de vrije termijn van drie maanden nog niet was verstreken. Verweerder kon daarom niet vaststellen dat eiser rechtmatig in Nederland verbleef en evenmin dat hij Nederland op de voorgeschreven wijze was binnengekomen (zware grond 3a). Het feit dat eiser zijn paspoort later alsnog heeft overgelegd betekent niet dat verweerder haar standpunt heeft moeten wijzigen. Bij het opleggen van een terugkeerbesluit wordt namelijk getoetst naar de feiten en omstandigheden van het moment van oplegging van het besluit (ex tunc). Wijzigingen van deze feiten en omstandigheden van na de uitreiking van het besluit hoeft verweerder niet mee te wegen. Tot slot is het geval van de twee medeverdachten met wie eiser werd aangehouden niet vergelijkbaar met eisers geval, omdat zij nu juist wel een paspoort konden tonen bij hun aanhouding, zodat hun identiteit en nationaliteit wel kon worden vastgesteld.
5. Vervolgens voert eiser aan dat de enkele verdenking van betrokkenheid bij een woninginbraak onvoldoende is om te spreken van een bedreiging van de openbare orde als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Schengengrenscode. Ook kunnen geen van de lichte gronden eiser worden tegengeworpen. Zo zegt een verdenking van een strafbaar feit niets over een risico op onttrekking aan het toezicht. En een vaste woon- of verblijfplaats of zelfstandige middelen van bestaan kunnen niet worden verwacht van een derdelander en toerist die zich in de vrije termijn bevindt, zoals eiser.
6. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgronden falen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat artikel 6, eerste lid, van de Schengengrenscode niet van toepassing is op eisers geval. Verweerder stelt niet dat eiser een bedreiging is voor de openbare orde in de zin van dit artikel, maar dat niet kon worden vastgesteld dat eiser rechtmatig in Nederland verbleef en zich in zijn vrije termijn bevond. Verweerder kon daarom ook niet weten dat het niet van eiser te verwachten viel dat hij een vaste woon- of verblijfplaats of zelfstandige middelen van bestaan had. Deze twee punten kunnen er in het algemeen juist toe bijdragen om rechtmatig verblijf aannemelijk te maken en het risico op onttrekking te verkleinen. Beide lichte gronden (4c en 4d) heeft verweerder daarom mogen aannemen. Wat betreft het risico op onttrekking aan het toezicht overweegt de rechtbank dat verweerder dit, anders dan eiser stelt, niet alleen op grond van de verdenking van een strafbaar feit heeft aangenomen. Een risico op onttrekking aan het toezicht, grond voor het opleggen van een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn, kan op grond van artikel 6.1 van het Vb worden aangenomen indien tenminste twee van de gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb op de vreemdeling van toepassing zijn. Dat eiser verdachte was van een misdrijf, namelijk diefstal door middel van inbraak, is een van de lichte gronden (4e) die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan het terugkeerbesluit. Daarnaast heeft verweerder de overige lichte en de zware gronden zoals genoemd onder 2 hieraan ten grondslag gelegd. De rechtbank heeft onder 4 al overwogen dat verweerder de genoemde zware gronden heeft kunnen hanteren en in deze alinea dat de lichte gronden onder 4c en 4d ook gehanteerd mochten worden. Dit betekent dat verweerder voldoende aanleiding had om een risico op onttrekking aan het toezicht aan te nemen.
7. De stelling van eiser dat er geen ruimte was voor het uitvaardigen van een terugkeerbesluit omdat hij noodgedwongen zijn verblijf in Nederland moest verlengen als gevolg van de coronapandemie treft geen doel. Ook al zou het terugkeerbesluit niet direct praktisch uitvoerbaar zijn omdat eiser niet direct kon vertrekken, neemt dit niet weg dat verweerder een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn kon opleggen. Dit wordt immers
slechts aangemerkt als een tijdelijk beletsel. Verweerder kon op grond van artikel 66a, eerste lid, onder a van de Vreemdelingenwet daarom een ook inreisverbod voor de duur van twee jaar opleggen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H.W. Schierbeek, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
26 maart 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: DSR14562188

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.