ECLI:NL:RBDHA:2021:3330
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering van een WIA-uitkering. Eiseres, geboren in 1956, had eerder een WIA-uitkering ontvangen, maar deze was beëindigd. Na een herbeoordeling vroeg zij om heropening van haar WIA-uitkering, omdat zij nieuwe klachten had ontwikkeld aan haar rechterschouder. Het UWV weigerde echter de uitkering, omdat de klachten niet voortkwamen uit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor eerder een uitkering was toegekend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres binnen vijf jaar na beëindiging van de eerdere WIA-uitkering een herbeoordeling had aangevraagd. De kern van het geschil was of het recht op een WGA-uitkering weer moest herleven op basis van artikel 57 van de Wet WIA, vanwege toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts had vastgesteld dat de klachten aan de linkerschouder niet waren toegenomen en dat de klachten aan de rechterschouder niet het gevolg waren van overcompensatie van de eerdere klachten. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de nieuwe klachten voortkwamen uit dezelfde oorzaak als de eerdere arbeidsongeschiktheid.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, omdat zij geen overtuigend bewijs had geleverd dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet op zorgvuldige wijze tot stand waren gekomen. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten om de WIA-uitkering te weigeren, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.