ECLI:NL:RBDHA:2021:3330

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 1435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering van een WIA-uitkering. Eiseres, geboren in 1956, had eerder een WIA-uitkering ontvangen, maar deze was beëindigd. Na een herbeoordeling vroeg zij om heropening van haar WIA-uitkering, omdat zij nieuwe klachten had ontwikkeld aan haar rechterschouder. Het UWV weigerde echter de uitkering, omdat de klachten niet voortkwamen uit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor eerder een uitkering was toegekend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres binnen vijf jaar na beëindiging van de eerdere WIA-uitkering een herbeoordeling had aangevraagd. De kern van het geschil was of het recht op een WGA-uitkering weer moest herleven op basis van artikel 57 van de Wet WIA, vanwege toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts had vastgesteld dat de klachten aan de linkerschouder niet waren toegenomen en dat de klachten aan de rechterschouder niet het gevolg waren van overcompensatie van de eerdere klachten. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de nieuwe klachten voortkwamen uit dezelfde oorzaak als de eerdere arbeidsongeschiktheid.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, omdat zij geen overtuigend bewijs had geleverd dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet op zorgvuldige wijze tot stand waren gekomen. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had besloten om de WIA-uitkering te weigeren, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1435

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van
29 maart 2019 aan eiseres een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd.
Bij besluit van 4 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In verband met de maatregelen rondom het coronavirus hebben beide partijen de rechtbank desgevraagd toestemming gegeven om de zaak op basis van de stukken schriftelijk af te handelen. Bij brief van 25 maart 2021 heeft de rechtbank aan partijen medegedeeld dat het onderzoek wordt gesloten en dat op 1 april 2021 uitspraak wordt gedaan.

Overwegingen

1. Eiseres, geboren op [geboortedag] 1956, is laatstelijk werkzaam geweest als audicien voor 34 uur per week. Na haar ziekmelding in 2012 wegens klachten aan de linkerschouder is aan eiseres bij besluit van 26 april 2017 vanaf 21 maart 2014 tot 21 mei 2017 een WIA-uitkering (loongerelateerde WGA-uitkering) toegekend. Eiseres heeft bij brief van 3 mei 2019 gevraagd om ‘heropening’ van haar WIA-uitkering.
2. Bij het primaire besluit is een WIA-uitkering per 29 maart 2019 geweigerd omdat de klachten niet voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor aan eiseres in 2014 een WIA-uitkering is toegekend. Aan dit besluit ligt de rapportage van 25 juli 2019 van een arts en verzekeringsarts (hierna: de verzekeringsarts) ten grondslag, waarin onder meer is vermeld dat eiseres vanaf 2018 plotseling ontstane klachten aan de rechterschouder heeft. Uit informatie van de behandelend sector blijkt dat zij op 29 maart 2019 geopereerd is aan een traumatische cuff-ruptuur van de rechterschouder. Geconcludeerd is dat geen sprake is van toegenomen klachten uit dezelfde ziekteoorzaak.
3. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (hierna: de verzekeringsarts bezwaar en beroep) van 3 februari 2020 ten grondslag, waarin geconcludeerd is dat er geen reden is om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.
4. Eiseres voert aan dat zij ondanks klachten aan haar linkerschouder, waarvoor zij drie keer in twee jaar geopereerd is, haar werk als audicien weer is gaan uitvoeren na beëindiging van haar WIA-uitkering. Ondanks pijnklachten bleef zij volharden. Vervolgens kreeg zij echter ook klachten aan haar rechterschouder en -arm en nekklachten, waarna een operatie aan de rechterschouder volgde. Zij kan haar werk - dat werken met beide armen boven romphoogte vergt - hierdoor niet meer uitoefenen en vraagt verweerder daarom haar weer een WIA-uitkering toe te kennen.
5. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.1
Eiseres heeft binnen vijf jaar na beëindiging van de eerder toegekende WIA-uitkering een herbeoordeling aangevraagd. Tussen partijen is in geschil of het recht op een WGA-uitkering weer (met onmiddellijke ingang, zonder wachttijd) dient te herleven op grond van artikel 57 van de Wet WIA, vanwege toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak.
5.2
Ingevolge artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, sub 1, van de Wet WIA herleeft het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde weer gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, indien hij op de dag daaraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na de dag dat het recht op een WGA-uitkering is geëindigd en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij eerder recht had op een WGA-uitkering.
5.3
Volgens vaste rechtspraak geldt voor de toepassing van dit artikel 57 dat de (toegenomen) arbeidsongeschiktheid moet voortvloeien uit dezelfde oorzaak als die eerder tot een recht op WGA leidde. Uit medisch onderzoek moet aannemelijk worden dat dezelfde oorzaak speelt. De bewijslast ligt op degene die zich erop beroept dat er geen verband bestaat tussen de eerdere en latere arbeidsongeschiktheid.
5.4
De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht, eiseres op het spreekuur gezien en door eiseres overgelegde informatie van de behandelend sector (orthopeed) in het oordeel betrokken. De verzekeringsarts heeft vermeld dat de klachten aan de linkerschouder niet zijn toegenomen, maar vergelijkbaar zijn met de klachten beschreven in de rapportage van de verzekeringsarts van 24 oktober 2014. Er is ten aanzien van de klachten aan de linkerschouder sprake van enige verbetering. Verder wordt geconcludeerd dat de klachten rechts niet het gevolg zijn van overcompensatie vanwege de klachten van de linkerschouder. Eiseres heeft verteld dat ze vóór de plotselinge aanvang van de klachten in haar rechterschouder in 2018 rechts geen klachten rechts had. Gelet op de oorzaak van de klachten die in de informatie van de behandelend sector is vermeld (‘traumatische cuff-ruptuur’) is niet aannemelijk dat sprake is van klachten uit dezelfde oorzaak als waarvoor eerder (in 2014) een WIA-uitkering aan eiseres is verstrekt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding van deze conclusie af te wijken.
5.5
De rechtbank overweegt dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat voornoemde rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.6
Eiseres heeft tegenover de verzekeringsgeneeskundige rapporten die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, niets aangevoerd of overgelegd op grond waarvan twijfel ontstaat aan de juistheid van het standpunt van verweerder, zodat het bestreden besluit in stand blijft.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.