ECLI:NL:RBDHA:2021:3351

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
09/123213-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Gruschke
  • J. Meessen
  • H. Holtrop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot zware mishandeling met beroep op noodweerexces

De rechtbank Den Haag heeft op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 20 mei 2019 in Bodegraven, waar de verdachte, na een confrontatie met het slachtoffer, herhaaldelijk geweld heeft gebruikt. De verdachte heeft het slachtoffer een knietje gegeven en meermalen geslagen en getrapt, terwijl het slachtoffer op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte weliswaar in een hevige gemoedsbeweging verkeerde, maar dat deze niet het gevolg was van een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweerexces werd verworpen, omdat de verdachte al eerder in een opgewonden toestand verkeerde voordat de aanranding plaatsvond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin hij niet gerechtvaardigd was om zodanig geweld te gebruiken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de andere ten laste gelegde feiten, maar verklaarde de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie dagen en een taakstraf van honderd uren, met vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte van de vernieling van de auto was vrijgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/123213-19
Datum uitspraak: 25 maart 2021
Tegenspraak
(Vonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 maart 2021.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. Looijestijn en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M. Schwab naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 20 mei 2019 te Bodegraven , gemeente Bodegraven -Reeuwijk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] een knietje heeft gegeven en/of (meermalen) heeft geslagen/gestompt en/of getrapt/geschopt (tegen het hoofd)(terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 20 mei 2019 te Bodegraven , gemeente Bodegraven -Reeuwijk [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] een knietje te geven en/of (meermalen) te slaan/stompen en/of schoppen/trappen (tegen het hoofd)(terwijl die [slachtoffer] op de grond lag);
2
hij op of omstreeks 20 mei 2019 te Bodegraven , gemeente Bodegraven -Reeuwijk [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Ik zoek uit waar je woont en ik vermoord je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3
hij op of omstreeks 20 mei 2019 te Bodegraven , gemeente Bodegraven -Reeuwijk opzettelijk en wederrechtelijk een Toyota Sedan, (een personenauto) in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft vernield,
beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 2 en 3 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bepleit. Ten aanzien van het primair onder 1 ten laste gelegde heeft zij bepleit dat opzet, noch in volle vorm, noch in voorwaardelijke vorm, bewezen kan worden verklaard, nu uit het dossier niet blijkt dat er met kracht geschopt is. Ten aanzien van het subsidiair onder feit 1 ten laste gelegde heeft zij bepleit dat de verdachte een beroep op noodweer(-exces) toekomt.
3.3.
Vrijspraak
De rechtbank is met de raadsvrouw en officier van justitie van oordeel dat de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019136541, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn - Gouda, basisteam Gouda (doorgenummerd pagina 1 t/m 65).
1. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 21 mei 2019, voor zover inhoudende (p. 31 – 32):
Op maandag 20 mei 2019 vond er in Bodegraven op de Marktstraat een mishandeling plaats. Door getuige [getuige] (vrouw van verdachte [slachtoffer] ) werd aan de politie een dashcam overhandigd. Op dinsdag 21 mei 2019 heb ik verbalisant de beelden van de dashcam bekeken. Deze beelden waren door mijn collega [naam] veiliggesteld vanaf de dashcam.
Ik zag dat het twee bestanden betrof met de namen [code naam] en [code naam] . Ik zag dat op de beelden de datum 1 januari 2015 werd aangegeven. Ik heb de beelden bekeken en ik verbalisant herkende hierop de verdachten [slachtoffer] en [verdachte] . Ik zag dat de beelden overeen kwamen met de verklaringen van de getuigen in deze zaak. Daar werd gesproken over de datum 20 mei 2019 en het tijdstip 17:50 uur. Hieruit kan ik de conclusie trekken dat de datum 1 januari 2015 niet correct is.
Op bestand [code naam] zag ik het volgende:
Ik zag verdachte [slachtoffer] in beeld komen. Ik zag dat hij een slaande beweging met zijn rechter arm maakte in de richting van waar verdachte [verdachte] stond. Direct hierna zag ik de verdachte [verdachte] de verdachte [slachtoffer] met kracht naar achteren duwen waardoor verdachte [slachtoffer] op de grond viel met verdachte [verdachte] boven op zich.
Ik zag dat de benen van verdachte [slachtoffer] omhoog de lucht in staken waaruit ik de conclusie kon trekken dat hij op zijn rug was gevallen
.Ik zag dat verdachte [verdachte] twee keer met zijn rechter vuist insloeg op verdachte [slachtoffer] . Ik kon verdachte [slachtoffer] niet op de beelden zien. Maar gezien de situatie kan het niet anders zijn dan dat verdachte [verdachte] de verdachte [slachtoffer] sloeg of probeerde te slaan. Direct na het slaan zag ik diverse omstanders de verdachte [verdachte] wegtrekken. Ik zag tevens dat getuige [getuige] erbij kwam staan. Ik zag dat verdachte [verdachte] omhoog kwam en aan de mouw van de jas van verdachte [slachtoffer] trok. Hierdoor kwam de verdachte [slachtoffer] iets omhoog waardoor hij met zijn gezicht in beeld kwam. Ten tijde dat omstanders verdachte [verdachte] weg weggetrokken zag ik dat hij een trappende beweging maakte naar verdachte [slachtoffer] , welke nog op de grond lag. Ik kon niet zien of [verdachte] met deze trap verdachte [slachtoffer] raakte. Ik zag dat verdachte [slachtoffer] wat ophoog kwam en dat verdachte [verdachte] hem vervolgens een knietje tegen zijn hoofd aangaf. Ik zag dat diverse omstanders verdachte [verdachte] meenamen. Ik zag dat verdachte [slachtoffer] omhoog werd getrokken door de bestuurder van het grijze voertuig. Ik zag dat hij voor zijn auto bleef staan. Ik zag dat verdachte [verdachte] weer naar hem toe kwam maar werd tegengehouden.
2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt op 20 mei 2019, voor zover inhoudende (p. 25 – 26):
Op 20 mei 2019 reed ik rond 17:50 uur in Bodegraven naar de Marktstraat op om bij de Rabobank te pinnen. Ik heb daar mijn personenauto aan de kant van de weg gezet. Ik zag in mijn spiegel dat er een man aan kwam fietsen en dat deze daarna het bijrijdersportier openrukte. Daarna hoorde ik dat deze man maximaal begon te schreeuwen en heel opgefokt was. Ik zag dat hij wild begon te bewegen en hoorde hem iets roepen over een aanrijding en dat ik het niet gezien had. Wat de man precies schreeuwde weet ik niet eens. Het was op een dusdanige toon dat ik niet weet wat er allemaal geschreeuwd werd. De man kwam op mij zeer agressief over.
Ik zag daarna dat er achter mij een personenauto stopte en dat de bestuurder zich bemoeide met de man welke mijn portier had opengetrokken. Ik hoorde dat de man welke mijn portier open had getrokken nu maximaal begon te schreeuwen tegen die meneer achter mij. Ik hoorde hem schreeuwen waar hij zich wel niet mee bemoeide.
Daarna zag ik dat het tussen beide mannen tot een handgemeen kwam. Ik heb gezien dat de man die het voor mij opnam de man die aan het schreeuwen was een klap gaf. Daarna zag ik dat beiden op de grond vielen. Ik zag toen dat het rustiger werd en dat er niet meer gevochten werd. Wat me daarna verbaasde is dat de man welke mijn portier open had getrokken een trap recht in het gezicht gaf van de man die op de grond lag. Ook zag ik dat de man naast een schop in het gezicht ook een knie in het gezicht gaf.
3. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte [slachtoffer] . [slachtoffer] , opgemaakt op 20 mei 2019, voor zover inhoudende (p. 61):
Ik zag vervolgens dat de bestuurder van de fiets direct op mij gefocust was en schreeuwend en gebarend naar me toe kwam rennen. Ik zag dat hij heel dicht tegenover me kwam staan. Ik denk dat het op een afstand van 5 cm met onze hoofden is geweest. Ik voelde me door deze situatie zeer bedreigend. Ik had het idee dat ik om elk moment een kopstoot zou kunnen krijgen. Door deze genoemde situatie voelde ik me zo in het nauw gedreven dat ik de fietser een klap heb gegeven. Ik had het idee dat als ik me om zou draaien ikzelf klappen zou hebben gekregen. Ik heb de klap met mijn vuist gegeven.
Vervolgens weet ik niet meer precies wat er gebeurd is. Maar ik heb vervolgens van de fietser diverse klappen gekregen. Ik weet niet meer of dit klappen met de vuist op de platte hand zijn geweest. Ik ben op enig moment op de grond terecht gekomen. Toen ik op de grond zat voelde ik dat ik een schop en een knietje op mijn hoofd kreeg. Het is aannemelijk dat dit door de fietser is gebeurd maar dat kon ik niet zien. Ik heb nu pijn aan de linkerkant van mijn gezicht. Dit is het gevolg van de klappen en schoppen die ik heb gehad.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling
De rechtbank leidt uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen af dat de verdachte eerst meerdere klappen heeft gegeven in het gezicht van [slachtoffer] , vervolgens met geschoeide voet tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft getrapt en tot slot die [slachtoffer] een knietje in het gezicht heeft gegeven. Dit geweld moet in zijn geheel worden gezien. Het gaat hier om een herhaaldelijke, deels forse, geweldsinwerking op het meest kwetsbare lichaamsdeel van een persoon. Door zijn handelswijze heeft de verdachte op zijn minst genomen willens en wetens het niet te verwaarlozen risico aanvaard dat [slachtoffer] daardoor zware verwondingen op zou lopen. De rechtbank acht daarmee de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1
hij op 20 mei 2019 te Bodegraven , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] een knietje heeft gegeven en meermalen heeft geslagen en getrapt tegen het hoofd terwijl die [slachtoffer] op de grond lag terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1
Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat de verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit zelfverdediging.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer dient te worden verworpen.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is van een verdediging(swil), tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, die het lijf, de eerbaarheid of een goed betreft, welke verdediging noodzakelijk en proportioneel is.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] de verdachte met zijn vuist in het gezicht heeft geslagen. De verdachte heeft vervolgens [slachtoffer] op de grond geduwd, hem geslagen, een knietje gegeven en tegen het hoofd getrapt.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van het eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank echter van oordeel dat de gekozen gedragingen van de verdachte – als verdedigingsmiddel – in onredelijke verhouding staan tot de ernst van de aanranding. [slachtoffer] was immers feitelijk al uitgeschakeld op het moment dat hij op de grond is beland. De verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens – terwijl hij op de grond lag – herhaaldelijk in het gezicht geslagen, tegen het hoofd geschopt en bij het opstaan een knietje in het gezicht gegeven.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat, mocht het beroep op noodweer niet slagen, de verdachte in elk geval een beroep op noodweerexces toekomt. Het door de verdachte toegepaste geweld moet worden beschouwd als een onmiddellijk gevolg van de bij hem ontstane hevige gemoedsbeweging, die werd veroorzaakt door de onverwachte vuistslag in zijn gezicht door [slachtoffer] .
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweerexces dient te worden verworpen.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank af dat de verdachte met flinke snelheid over de Marktstraat te Bodegraven fietste waarbij hij bijna tegen de auto van [getuige] botste. Vervolgens is de verdachte (volgens getuigen) opgefokt en met forse snelheid achter [getuige] aangefietst en op het moment dat [getuige] stopte bij de Rabobank ging de verdachte verhaal halen. [slachtoffer] zag dat de verdachte ter hoogte van de Rabobank met [getuige] in gesprek was. [slachtoffer] besloot om de auto achter de auto van [getuige] te parkeren en zich te mengen in het gesprek. Op het moment dat [slachtoffer] de verdachte aansprak, richtte de verdachte zich op [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft hierover verklaard dat de verdachte dichtbij hem kwam staan en dat hij dit als zo bedreigend en benauwend ervaarde dat hij de verdachte met zijn vuist in het gezicht heeft geslagen. De verdachte heeft vervolgens [slachtoffer] op de grond geduwd, hem geslagen, een knietje gegeven en tegen het hoofd getrapt.
De rechtbank stelt vast dat bij de verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging. Echter, niet aannemelijk is geworden dat deze in overwegende mate werd veroorzaakt door een daaraan voorafgegane wederrechtelijke aanranding.
Die hevige gemoedsbeweging ontstond immers op het moment dat de verdachte bijna tegen de auto van [getuige] aanreed en dit uitte zich onder meer in het opgefokt en in hoog tempo achter die [getuige] aan fietsen. De verdachte heeft ook zelf verklaard dat hij bij de bestuurder verhaal wilde gaan halen. De hevige gemoedsbeweging was dus al aanwezig voordat sprake was een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, te weten de vuistslag door [slachtoffer] .
Daarom is niet voldaan aan de vereisten van artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht en wordt het verweer dat de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt verworpen. De verdachte is derhalve strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting verzocht de strafmaat te matigen. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat het taakstrafverbod zoals door de officier van justitie is aangehaald niet aan de orde is, omdat de mishandeling die op de documentatie van de verdachte staat vermeld uit 2015 stamt. Voorts heeft zij bepleit dat de aanleiding van het incident strafmatigend dient mee te wegen, het feit bijna twee jaar geleden heeft plaatsgevonden, de verdachte al die tijd in een schorsing heeft gelopen en sindsdien niet meer met justitie in aanraking is gekomen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door [slachtoffer] , een man van bijna 70 jaar oud, naar de grond te werken en onder meer tegen zijn hoofd te trappen. Dit soort gewelddadig optreden is zeer bedreigend en versterkt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Dat [slachtoffer] er zonder (ernstig) letsel van af is gekomen, is niet aan de verdachte te danken. De ervaring leert dat zowel het slachtoffer, als toeschouwers, van dergelijke delicten daar psychisch nadelige gevolgen van kunnen ondervinden.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij ter terechtzitting, zelfs na het bekijken van de beelden, niet inzag hoe licht ontvlambaar hij was die dag en dat hij minder heftig had kunnen reageren.
Strafblad
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van de verdachte d.d. 1 maart 2021. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij meermalen voor diverse soorten feiten met justitie in aanraking is geweest.
Redelijke termijn
De rechtbank overweegt dat de redelijke termijn die is aangevangen op 20 mei 2019 niet is overschreden, maar dat de behandeling van de zaak tegen de verdachte wel erg lang op zich heeft laten wachten. De rechtbank is van oordeel dat dit tijdsverloop in strafmatigende zin dient te worden mee gewogen.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank acht alles afwegende een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en een taakstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis, passend en geboden.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan (ook) een korte (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf, maar ziet geen aanleiding de verdachte ‘terug’ naar de gevangenis te sturen.

7.De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] . [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 970,- aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. In zijn vordering meldt [slachtoffer] dat de schade reeds is vergoed door de verzekering en dat de uitbetaling aan de verzekeraar dient te geschieden.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, reeds omdat de verdachte wordt vrijgesproken van de vernieling van de personenauto (feit 3).

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 22c, 22d, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
100 (honderd) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
50 (vijftig) DAGEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] . [slachtoffer] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Gruschke, voorzitter,
mr. Meessen, rechter,
mr. Holtrop, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. De Beer, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 maart 2021.