ECLI:NL:RBDHA:2021:3397

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6243
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring voor woonruimte door gemeente Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die met haar dochter bij haar moeder woont, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. Eiseres had een aanvraag voor een urgentieverklaring ingediend, die door de gemeente was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente terecht had geweigerd om de urgentieverklaring te verlenen, omdat eiseres inwonend was bij haar moeder en daardoor niet beschikte over zelfstandige woonruimte. De rechtbank benadrukte dat de situatie van eiseres niet uniek was en dat er een restrictief beleid geldt voor het toekennen van urgentieverklaringen, gezien het grote aantal aanvragen en het beperkte aantal beschikbare woningen. Eiseres voerde aan dat zij buiten haar schuld in deze situatie was beland en dat het bestreden besluit in strijd was met artikel 8 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelde dat er geen inbreuk op het gezinsleven was en dat de gemeente het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling zwaarder mocht laten wegen dan het belang van eiseres. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen reden was om de hardheidsclausule toe te passen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6243

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.R.D. Kommer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.C. Hocks).

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 25 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2021 via een videoverbinding. Eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder hebben hieraan deelgenomen.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Op 27 augustus 2019 heeft eiseres bij verweerder een aanvraag voor een urgentieverklaring ingediend. Eiseres en haar dochter van zes maanden wonen in bij haar moeder. Dit leidt tot veel conflicten met haar moeder, waardoor eiseres de dag vaak op straat doorbrengt met haar dochtertje en alleen in de avond naar huis gaat om te slapen. Ook is het huis te klein voor een huishouden van drie personen.
Wat heeft verweerder besloten?
2. Bij het primaire besluit, dat bij het bestreden besluit is gehandhaafd, heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen op grond van artikel 4.5, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (de Huisvestingsverordening), gelezen in samenhang met artikel 2.1.2, aanhef en onder f, van de Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019 (de Beleidsregel). Bij het bestreden besluit heeft verweerder eveneens artikel 4:5, aanhef en onder l, van de Huisvestingsverordening, gelezen in samenhang met artikel 2.1.12, aanhef en onder a, van de Beleidsregel expliciet toegepast. Verweerder heeft vastgesteld dat het huisvestingsprobleem wordt veroorzaakt doordat eiseres bij haar moeder inwoont en daarom niet beschikt over een zelfstandige woonruimte. De mogelijkheid om een urgentieverklaring aan te vragen voor een situatie als die van eiseres is in voornoemde artikelen bewust uitgesloten. De situatie van eiseres staat niet op zichzelf. Het komt helaas vaker voor dat (jonge) moeders met kinderen inwonen bij familie en dat hierdoor woonproblemen ontstaan. Daarom is het volgens verweerder ook niet mogelijk in de situatie van eiseres de hardheidsclausule van artikel 7:3 van de Huisvestingsverordening toe te passen.
Wat vinden eiseres en verweerder in beroep?
3. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert hier, kort samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende tegen aan. Eiseres stelt buiten haar schuld en toedoen in haar huidige woonsituatie terecht gekomen te zijn. Het is nooit haar wens geweest om bij haar moeder in te trekken, maar zij kon niet anders ter voorkoming van dakloosheid. Eiseres stelt dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule. Zonder de urgentieverklaring kunnen eiseres en haar kind dakloos raken.
Eiseres stelt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM). Zij stelt als moeder van een minderjarig kind te behoren tot een kwetsbare groep en in het belang van het kind recht te hebben op woonruimte. Verweerder is hier ten onrechte aan voorbij gegaan.
4. In het verweerschrift heeft verweerder gereageerd.
Wat zijn de regels?
5. De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de aan hem in de Huisvestingsverordening verleende bevoegdheid tot het toekennen van een urgentieverklaring, gelet op de tekst ervan, beoordelings- en beleidsruimte toekomt. Dit leidt ertoe dat de rechtbank het bestreden besluit terughoudend dient te toetsen. Tegen die achtergrond heeft de hoogste bestuursrechter geoordeeld dat een restrictief beleid van verweerder ter zake van urgentieverklaringen niet onredelijk is te achten, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het in verhouding daarmee geringe aantal woningen dat voor toewijzing beschikbaar is. [1]
6.2.
De rechtbank stelt ambtshalve vast dat in dit geval de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 van toepassing is en niet de Huisvestingsverordening Den Haag 2015.
6.3.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd, voor zover dit een herhaling betreft van dat wat al in bezwaar naar voren is gebracht en waarop verweerder in het bestreden besluit al gemotiveerd is ingegaan, geen aanleiding voor een ander oordeel. Eiseres heeft immers in zoverre niet aangegeven wat er niet juist is aan de motivering van het bestreden besluit.
6.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres met haar dochter bij haar moeder inwoont. Zij is dus inwonend. Daarom heeft verweerder de weigeringsgrond van artikel 4:5, aanhef en onder l, van de Huisvestingsverordening, gelezen in samenhang met artikel 2.1.12, aanhef en onder 1, van de Beleidsregel, mogen toepassen. De rechtbank gaat niet mee in de stelling van eiseres op zitting dat deze weigeringsgrond zodanig onredelijk is dat verweerder haar deze niet mag tegenwerpen. Verweerder mag immers gelet op overweging 6.1 een restrictief beleid voeren.
6.5.
Aangezien in het geval van eiseres een weigeringsgrond van toepassing is, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling of verweerder met juistheid heeft kunnen concluderen dat ook de weigeringsgrond van artikel 4:5, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening, gelezen in samenhang met artikel 2.1.2, aanhef en onder f, van de Beleidsregel (urgent huisvestingsprobleem), van toepassing is.
7. Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien de hardheidsclausule toe te passen. Verweerder heeft een afweging gemaakt tussen het belang van eiseres bij een urgentieverklaring enerzijds en het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling anderzijds. Dat verweerder dit laatste belang heeft laten prevaleren, komt de rechtbank niet onevenwichtig voor. De rechtbank volgt de redenering van verweerder dat de situatie van eiseres helaas niet op zichzelf staat en dat het vaker voor komt dat (jonge) moeders met kinderen inwonen bij familie en dat hierdoor woonproblemen ontstaan. Gelet hierop heeft verweerder op goede gronden kunnen concluderen dat de situatie van eiseres geen afwijking van de hoofdregel rechtvaardigt. In dit kader is ook van belang dat eiseres nog niet alle mogelijkheden heeft benut die tot haar beschikking staan.
8. Tot slot heeft de rechtbank geen reden om te oordelen dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Vaststaat immers dat eiseres steeds samen met haar dochtertje is. Van een inbreuk op familie- en gezinsleven is dan ook geen sprake. De rechtbank betrekt hierbij dat er geen recht op woonruimte bestaat. [2] Onder deze omstandigheden heeft verweerder het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiseres om op de door haar gewenste wijze vorm te geven aan haar gezinsleven. [3] De stelling van eiseres dat zij tot een kwetsbare groep behoort, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F. Janmaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 april 2021
.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Wettelijk kader

Huisvestingsverordening Den Haag 2019
Artikel 4:5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
(..)
b. er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem;
(..)
1. de aanvrager woont in een onderkomen dat formeel geen zelfstandige woonruimte is, tenzij de aanvraag wordt gedaan op grond van artikel 4:6, eerste lid, onder a;
(..)
Artikel 7:3 Hardheidsclausule
Burgemeester en wethouders kunnen een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing ervan gelet op het belang van de bestrijding van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
Beleidsregel Urgentieverklaringen Den Haag 2019
Artikel 2.1.12 Nadere uitwerking afwijzingsgrond artikel 4:5, onder 1, van de verordening
Een woningzoekende kan niet in een urgentiecategorie worden ingedeeld, indien de aanvrager woont in een onderkomen dat formeel geen zelfstandige woonruimte is, tenzij de aanvraag wordt gedaan op grond van artikel 4:6, eerste lid, onder a van de
verordening (mantelzorg en blijf-van-mijn-lijf-huis) of plaatsvindt op grond van een overeenkomst tussen de afdeling Wonen en de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit geldt in ieder geval voor:
a. een woningzoekende die inwonend is;
(..)

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:628).
2.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 18 januari 2001, Chapman tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2001:0118JUD002723895, overweging 99.
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 17 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:328.