ECLI:NL:RBDHA:2021:3409

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 8081
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering bijstandsbedragen wegens overschrijding bijstandsnorm

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres ontving vanaf 4 maart 2019 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Echter, op 7 juni 2019 meldde eiseres dat zij een baan had als zorgverlener met een bruto maandinkomen dat boven de voor haar geldende bijstandsnorm lag. Ondanks deze melding heeft verweerder, het college van burgemeester en wethouders, op 23 augustus 2019 besloten om de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 1 juni 2019 in te trekken en een bedrag van € 1.953,17 terug te vorderen over de maanden juni en juli 2019. Dit besluit werd door eiseres bestreden, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inkomsten van eiseres vanaf juni 2019 boven de bijstandsnorm lagen en dat er afspraken waren gemaakt over de uitbetaling van de bijstandsuitkering, die later teruggevorderd zou worden. Eiseres voerde aan dat zij ten tijde van het primaire besluit niet over voldoende inkomsten beschikte, maar de rechtbank oordeelde dat deze grond niet houdbaar was. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht de bijstandsuitkering heeft ingetrokken en het teruggevorderde bedrag heeft geëist. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/8081

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder,

(gemachtigde: mr. L. Catakli).

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2019 (primair besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 juni 2019 ingetrokken en
€ 1.953,17 over de maanden juni en juli 2019 teruggevorderd.
Bij besluit van 16 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming verleend het onderzoek ter zitting achterwege te laten. Het onderzoek is vervolgens gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres ontvangt met ingang van 4 maart 2019 een bijstandsuitkering op grond van de Pw.
1.2
Op 7 juni 2019 heeft eiseres aan verweerder gemeld dat zij vanaf 1 juni 2019 is gaan werken als zorgverlener op basis van een zorgovereenkomst voor 28 uur per week met een bruto maandinkomen van € 1.456,-. Dat inkomen is (ruim) boven de voor eiseres geldende bijstandsnorm.
1.3
Omdat het salaris (door de Sociale Verzekeringsbank vanuit een persoonsgebonden budget) met vertraging aan eiseres werd uitbetaald, heeft eiseres met verweerder afgesproken dat haar uitkering over juni en juli 2019 zou worden uitbetaald en nadien zou worden teruggevorderd.
1.4
Op 22 augustus 2019 heeft eiseres verweerder per e-mail gevraagd de bijstandsuitkering te blijven betalen, omdat zij haar salaris pas eind september verwachtte. Zij meldde daarbij ook haar inkomsten (conform het advies van verweerder) te zullen reserveren om die nadien met de ontvangen bijstand te kunnen verrekenen.
1.5
Verweerder heeft op 22 augustus 2019 bankafschriften van eiseres ontvangen, waaruit blijkt dat zij € 1.689,00 van de Belastingdienst heeft ontvangen en van dat bedrag
€ 1.450,00 naar haar spaarrekening heeft overgeboekt.
1.6
Eiseres heeft op 22 augustus 2019 het salaris over juni 2019 ontvangen.
1.7
Bij het primaire besluit heeft verweerder de uitkering van eiseres per juni 2019 ingetrokken en is wegens betaalde bijstand in juni en juli 2019
€ 1.953,17 teruggevorderd.
1.8
De zorgovereenkomst op grond waarvan eiseres werk verrichtte is per
19 september 2019 door de werkgever opgezegd. Eiseres heeft salaris ontvangen tot september 2019 (op 28 augustus 2019 is het salaris over juli 2019 uitbetaald en op
23 september 2019 is het salaris over augustus 2019 uitbetaald).
1.9
Op 30 oktober 2019 heeft eiseres opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd.
2. Bij het bestreden besluit is het tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen recht op bijstand bestond vanaf juni 2019, gelet op de hoogte van de inkomsten van eiseres vanaf die maand. Met eiseres is afgesproken dat de uitkering over de maanden juni en juli 2019 nog zou worden uitbetaald en vervolgens zou worden teruggevorderd en voorts dat eiseres de maanden augustus en september 2019 met het onder 1.5 bedoelde geld zou overbruggen in afwachting van de uitbetaling van haar salaris. Tijdens de hoorzitting van 3 december 2019 is voor het eerst aan verweerder meegedeeld dat eiseres vanaf september geen salaris meer ontving.
3. Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De te beoordelen periode loopt van 1 juni 2019 (de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken) tot en met 23 augustus 2019 (de datum van het intrekkingsbesluit).
5. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte ervan uitgaat dat eiseres over voldoende inkomsten beschikt, waardoor geen recht op bijstand bestaat.
5.1
Deze grond faalt. Eiseres heeft deze grond niet nader toegelicht. Voor zover eiseres hiermee beoogt aan te voeren dat zij - zoals zij tijdens de hoorzitting heeft aangevoerd - ten tijde van het primaire besluit niet beschikte over inkomsten, geldt dat dat niet juist is. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat de inkomsten van eiseres vanaf 22 augustus 2019 aan haar zijn uitbetaald. Dit blijkt ook uit de stukken.
6. Eiseres voert verder aan dat verweerder er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat zij geen inkomsten meer ontvangt sinds 1 september 2019.
6.1
Deze grond faalt reeds omdat dit buiten de te beoordelen periode valt. Het is aan eiseres om een nieuwe aanvraag in te dienen op het moment dat zij (weer) in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert.
7. Geconcludeerd wordt dat verweerder - vanwege inkomsten van eiseres boven de voor haar geldende bijstandsnorm vanaf juni 2019 - de uitkering van eiseres (op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw) vanaf dat moment heeft kunnen intrekken en de sindsdien aan eiseres verstrekte bijstand (op grond van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pw) heeft kunnen terugvorderen. Tegen de hoogte van het teruggevorderde bedrag zijn geen gronden aangevoerd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.