ECLI:NL:RBDHA:2021:3624

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
C/09/574380 / FA RK 19-4010
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en vermogensrechtelijke afwikkeling tussen echtgenoten met Nederlandse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen twee echtgenoten, beiden met de Nederlandse nationaliteit. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.J.G. Schröder, heeft verzocht om echtscheiding met nevenvoorzieningen, terwijl de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.J. Kim-Meijer, verweer heeft gevoerd en zelfstandig verzoeken heeft ingediend. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse verzoekschriften en stukken, waaronder een verzoekschrift van de vrouw en verweerschriften van de man. De partijen zijn gehuwd sinds 1992 en hebben samen drie kinderen, waarvan er één minderjarig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtscheiding duurzaam is ontwricht en heeft de verzoeken tot echtscheiding toegewezen.

De rechtbank heeft ook de vermogensrechtelijke afwikkeling beoordeeld. Beide partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, die een beperkte gemeenschap van inboedel omvatten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw gezamenlijk eigenaar zijn van een woning in Suriname, en heeft de man recht gegeven op een vergoedingsrecht van € 75.000,- voor zijn privé-investeringen in de woning. De rechtbank heeft bepaald dat de woning getaxeerd moet worden en dat de man binnen zes maanden aan de vrouw haar aandeel moet voldoen, anders moet de woning verkocht worden. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard ten aanzien van het verzoek van de vrouw om een gebruiksvergoeding voor de woning, aangezien deze in Suriname is gelegen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 19-4010 (echtscheiding) en FA RK 20-1522 (afwikkeling)
Zaaknummers: C/09/574380 (echtscheiding) en C/09/590026 (afwikkeling)
Datum beschikking: 10 maart 2021

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op [datum huwelijk] 2019 ingekomen verzoek van:

[X] ,

de vrouw,
wonende te [plaats 1] ,
advocaat: mr. W.J.G. Schröder te Rotterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[Y] ,

de man,
wonende te [plaats 2] , Suriname,
advocaat: mr. E.J. Kim-Meijer te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift van de vrouw;
- het gewijzigd/aanvullend verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 21 augustus 2019;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken van de man, ingekomen op
  • het bericht van 4 maart 2020 met aanvullend zelfstandig verzoekschrift en bijlagen van de man;
  • het verweerschrift op de zelfstandige verzoeken, alsmede aanvullend verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 13 maart 2020;
  • het bericht van 1 februari 2021, tevens aanvullend zelfstandig verzoekschrift met bijlagen, van de man.
Op 9 februari 2021 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen, ieder bijgestaan door de advocaat.

Feiten

  • Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum huwelijk] 1992 te [plaats huwelijk] .
  • Zij zijn de ouders van de volgende kinderen:
  • de jong-meerderjarige [jong-meerderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2001 te [geboorteplaats] ;
  • de jong-meerderjarige [jong-meerderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2002 te [geboorteplaats] ;
  • de minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum 3] 2004 te [geboorteplaats] .
  • Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige] uit.
  • [voornaam minderjarige] verblijft bij de man.
  • Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, die zij op [datum] 1992 hebben opgesteld.
  • Door het kantongerecht te [plaats 2] , Suriname, is op [datum beschikking 1] 2016 – voor zover hier van belang – de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen bevolen. Door het Hof van Justitie van Suriname is op [datum beschikking 2] 2018 het voornoemd vonnis van [datum beschikking 1] 2016 bekrachtigd. De echtscheidingsbeschikking is niet binnen de daarvoor gestelde termijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te Suriname. Partijen zijn daarom nog steeds met elkaar gehuwd.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw, zoals dat nu, luidt strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
-
primairbepaling dat de (wijze) van afwikkeling van de tussen partijen geldende huwelijksvoorwaarden en de afwikkeling van de beperkte gemeenschap(pen) dient te geschieden (op de wijze) zoals is opgenomen in de randnummers 8.2 tot en met 8.5 van het aanvullend verzoekschrift van 21 augustus 2019;
subsidiairvaststelling van de afwikkeling/verdeling op de wijze die de rechtbank met inachtneming van de omstandigheden van het geval redelijk oordeelt;
indien de rechtbank oordeelt dat het registergoed in [plaats 2] tussen partijen een beperkte gemeenschap vormt, dient dit te worden verdeeld, aldus dat het kan worden toebedeeld aan de man tegen betaling aan de vrouw van de helft van de marktwaarde, te bepalen door een onafhankelijke makelaar/taxateur;
te bepalen dat, indien het de man binnen drie maanden na de datum van de beschikking niet is gelukt om de woning over te nemen en de vrouw uit te kopen, de woning alsdan zal dienen te worden verkocht en waarbij de opbrengst tussen partijen bij helfte zal worden verdeeld;
- bepaling dat de man aan de vrouw een gebruiksvergoeding verschuldigd is van € 500,- per maand, te rekenen vanaf 1 juli 2014 tot aan de definitieve afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden van partijen.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Verder heeft de man nu nog zelfstandig verzocht om – uitvoerbaar bij voorraad en verkort weergegeven - :
  • de behandeling van de verzoeken aan te houden voor een periode van twee maanden omdat er eerst ouderlijke afspraken dienen te worden gemaakt over [voornaam minderjarige] en de echtscheiding uit te spreken
  • te bepalen dat de (wijze) van afwikkeling van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden dient te geschieden (op de wijze) zoals is opgenomen onder de punten 1 tot en met 5 van het bericht van 1 februari 2021 van de man.

Beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu beide echtgenoten de Nederlandse nationaliteit hebben, komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding rechtsmacht toe op grond van artikel 3, eerste lid, sub b, EG-Verordening nr. 2201/2003 (Brussel II-bis).
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
Ouderschapsplan
Nu het Nederlands recht van toepassing is op het verzoek tot echtscheiding, dient op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen.
Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
Door de man is ter zitting zijn verzoek tot aanhouding in afwachting van het ouderschapsplan ingetrokken, zodat de rechtbank hierop niet meer hoeft te beslissen.
Alhoewel door partijen geen ouderschapsplan is overgelegd zal de rechtbank partijen ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding. Partijen leven feitelijk al een aantal jaar gescheiden. [voornaam minderjarige] is inmiddels zeventien jaar oud en verblijft, met instemming van beide ouders, bij de man in Suriname.
De rechtbank zal partijen ontvangen in hun verzoeken tot echtscheiding met nevenvoorzieningen.
Inhoudelijke beoordeling
Partijen hebben gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De verzoeken tot echtscheiding zullen als op de wet gegrond worden toegewezen.
Vermogensrechtelijke afwikkeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
Nu de Nederlandse rechter op grond van de Brussel II-bis Verordening rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensstelsel van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
Krachtens artikel 3 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978, Trb. 1988, 130, wordt het huwelijksvermogensregime beheerst door het Nederlandse recht, nu de echtgenoten dat interne recht vóór het huwelijk hebben aangewezen als het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke recht.
Huwelijkse voorwaarden
De man en de vrouw zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden (hierna: HV).
In artikel 1 HV is opgenomen:

Tussen de echtgenoten zal slechts bestaan een gemeenschap van inboedel in de zin van artikel 5 Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, echter met uitzondering van:
(…)
c. de zaken welke dienstbaar zijn aan de beroepen/bedrijfsuitoefening van de echtgenoten.
Iedere andere gemeenschap, ook die van winst en verlies en die van vruchten en inkomsten wordt uitdrukkelijk uitgesloten. (…)
De schulden welke gedurende het huwelijk worden gemaakt of op enige andere wijze ontstaan dan hiervoren vermeld, blijven voorzoverre zij niet de huishouding – daaronder begrepen de verzorging en opvoeding van de kinderen – betreffen, ten laste van diegene der echtgenoten wie de schulden aangaat.’.
Dit artikel betekent – kort samengevat – dat de echtgenoten een beperkte gemeenschap hebben, te weten de gemeenschap van inboedel.
Artikel 6 HV bevat een periodiek verrekenbeding van onverteerde inkomsten uit arbeid. Beide partijen hebben ter zitting verklaard geen beroep te doen op dit beding. Zij hebben bovendien eensluidend verklaard dat geen sprake is van overgespaard inkomen.
De rechtbank stelt, gelet op de stukken, vast dat de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk van de man en de vrouw betreft:
een perceel met een daarop gebouwde woning aan de [adres] te [plaats 2] (Suriname), hierna te samen [adres] ;
perceel [perceel] , [plaats 2] (Suriname);
auto Mitsubishi Outlander;
belastingaanslag 2015.
Ad 1. [adres]
De vrouw heeft gesteld dat [adres] gezamenlijke eigendom is. De man heeft ten aanzien van de juridische eigendomsverhouding geen standpunt ingenomen. Beide partijen stellen dat de [adres] volledig aan hem of haar ‘toekomt’, omdat hij of zij privévermogen heeft aangewend voor de aankoop en verbouwing van [adres] . Dit betekent dat beide partijen stellen dat zij een vergoedingsrecht op de ander hebben.
Blijkens het hypothecair uittreksel is [adres] op 7 november 2006 aan partijen gezamenlijk geleverd. De man en de vrouw zijn daarom samen juridisch eigenaar van de [adres] , zodat sprake is van een eenvoudige gemeenschap op grond van artikel 3:166 BW.
Artikel 3:166 BW bepaalt het volgende:
1. Gemeenschap is aanwezig, wanneer een of meer goederen toebehoren aan twee of meer deelgenoten gezamenlijk.
2. De aandelen van de deelgenoten zijn gelijk, tenzij uit hun rechtsverhouding anders voortvloeit.
3. Op de rechtsbetrekkingen tussen de deelgenoten is artikel 2 van Boek 6 van overeenkomstige toepassing.
Nu in de akte over een eigendomsverhouding niets is opgenomen betekent dit dat de man voor 50% eigenaar is en de vrouw voor 50%.
De rechtbank kan op grond van artikel 3:185 BW de verdeling vaststellen. Bij de verdeling van die gemeenschap heeft iedere echtgenoot recht op vergoeding door de gemeenschap van het bedrag dat hij of zij uit zijn privévermogen ten behoeve van de verkrijging van dat goed heeft besteed. Op grond van artikel 1:95 lid 2 BW, in samenhang met 1:87 BW, kan dan aan een partij een vergoedingsvordering op de eenvoudige gemeenschap toekomen.
De vrouw stelt het volgende. De vrouw heeft door de verkoop van de aandelen van de BV van de vrouw ( [BV 1] ) in de kinderopvang [BV 2] privévermogen opgebouwd. Het aandeel van [BV 1] bedroeg – na aftrek van de rekening-courant schuld –
€ 476.338,50. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de vrouw de verkoopakte van aandelen van [BV 2] , d.d. 9 september 2008, overgelegd (productie 13 bij het verweerschrift op het zelfstandig verzoek). Op 22 december 2008 heeft de vrouw een schuldbekentenis getekend met haar eigen BV [BV 1] , overgelegd als productie 9 bij het aanvullend verzoekschrift, waarin staat dat de vrouw op 15 januari 2008 € 400.000 ter leen aan contanten heeft ontvangen van [BV 1] . Vervolgens is dit vermogen van de vrouw aangewend voor de renovatie van de [adres] en ter investering in het leven van partijen in Suriname, aldus de vrouw. Volgens de vrouw ondersteunt de schuldbetekenis aan [BV 1] deze stelling. De vrouw stelt dat zij geen bankafschriften van voor 2009 kan terughalen, zij geen jaarstukken van haar eigen BV bij de accountant kan opvragen of dat deze stukken vanwege de tien jaarstermijn niet meer op te vragen zijn, zodat ze niet kan bewijzen dat investeringen in Suriname één op één uit [BV 1] zijn geïnvesteerd. Verder stelt de vrouw dat de man haar financiën beheerde waartoe zij aan de man een volmacht had verleend op al haar rekeningen, eveneens de zakelijke rekeningen van [BV 1] .
De man stelt dat hij [adres] heeft gekocht van zijn privévermogen. Ter zitting heeft de man gesteld dat hij destijds al een goede baan had in de financiële sector en dat hij – voor de aanschaf van [adres] - een eigen vermogen had van twee tot drie ton, opgebouwd door sparen en beleggen. De man stelt dat hij eerst zijn nominaal geïnvesteerde gelden van
€ 402.609,63 vergoed dient te krijgen uit de waarde van [adres] . Ook dient de man eerst alle door hem betaalde woonlasten verbonden aan [adres] vergoed te krijgen uit de waarde.
De rechtbank overweegt dat uit de door partijen overgelegde stukken het volgende blijkt. Volgens de notariële koopovereenkomst hebben partijen de [adres] geleverd gekregen op 7 november 2006 voor SRD 254.289 (of wel € 71.429; uitgaande van de wisselkoers op 6 november 2006, de datum van de koopovereenkomst). Volgens de notariële koopovereenkomst, die door de man is overgelegd, is aan de verkoper van de [adres] een bedrag van € 187.000 betaald. Als verklaring voor het verschil in deze koopprijzen heeft de man ter zitting aangevoerd dat, zoals te doen gebruikelijk is in Suriname, in de praktijk een hogere prijs is betaald dan in de notariële koopovereenkomst is opgenomen, hetgeen de vrouw niet heeft betwist. De rechtbank zal daarom uitgaan van de laatst genoemde koopprijs.
De man heeft als productie 1 bij het formulier Verdelen en verrekenen een overzicht overgelegd. De man stelt, onder verwijzing naar een bankafschrift van zijn privérekening met rekeningnummer 51.73.56.481 (productie 1, nummer 2) dat hij een bedrag van
€ 150.000 heeft overgemaakt op 21 april 2006 aan de verkoper “ [verkoper] ” van de [adres] onder vermelding van “aanbetaling [adres] ”. De vrouw heeft erkend dat deze rekening de privérekening van de man betreft. De vrouw heeft niet betwist dat de man destijds privévermogen had van circa twee tot drie ton. Met dit bankafschrift heeft de man naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam aangetoond dat hij een deel van de aankoop (€ 150.000) heeft gefinancierd met vermogen afkomstig van zijn privérekening. Nu gesteld noch gebleken is dat de man niet gerechtigd zou zijn tot dit saldo van zijn privérekening, is de rechtbank van oordeel dat de man een vergoedingsrecht heeft op de eenvoudige gemeenschap. Volledigheidshalve voegt de rechtbank hieraan toe dat de vrouw niet specifiek heeft gesteld en ook geen stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat zij geld heeft overgemaakt naar deze privérekening van de man, of dat van haar (bedrijfs)rekening geld is overgemaakt, waarmee de man vervolgens de [adres] heeft gefinancierd.
Het bedrag van € 150.000 dekt echter niet de volledige koopprijs van de woning. Uit de stukken kan niet worden afgeleid dat de man het voorschot van de aankoop [adres] van
€ 5.000,- en het restant van de aankoop van € 32.500,- uit zijn privévermogen heeft voldaan. De betalingsbewijzen daarvan ontbreken. De man heeft naar het oordeel van de rechtbank met het door hem overlegde overzicht en bijlagen onvoldoende aangetoond dat hij de aanschaf voor het overige volledig heeft gefinancierd vanuit zijn eigen vermogen. De post die de man heeft opgevoerd in verband met aankoop auto’s à € 37.000 kan zijn stelling dat hij privévermogen heeft geïnvesteerd in de [adres] niet dragen. De bonnetjes, die door de man zijn ingebracht over de periode [datum beschikking 1] 2006 tot en met 4 november 2009, zien op de kosten van de verbouwing. Deze stukken tonen enkel aan dat er geld is geïnvesteerd in de verbouwing van de woning, maar niet dat deze betalingen ook daadwerkelijk zijn voldaan uit het privévermogen van de man.
Uit de schuldbekentenis van de vrouw aan [BV 1] volgt dat de vrouw op februari 2008 € 400.000 aan contanten uit de onderneming heeft opgenomen. De verkoop van de aandelen van [BV 2] heeft plaatsgevonden in september 2008, zodat de opnamen aan contanten en de aandelentransactie in ieder geval zijn gelegen na de aankoop/levering van de [adres] (op 6/7 november 2006). De rechtbank kan daarom de stelling van de vrouw dat de [adres] is gekocht met de verkoopopbrengst van die aandelen niet volgen, nu dit gelet op de data in de stukken niet mogelijk is geweest.
De vrouw heeft verder niet gesteld welk deel van haar privévermogen zij heeft aangewend voor de aanschaf en/of verbouwing van de [adres] . De stelling van de vrouw - die door de man is betwist - dat de aanschaf en verbouwing wel vanuit haar privévermogen van vier ton
moetzijn gefinancierd is onvoldoende. Daar komt nog bij dat de man ter zitting onbetwist heeft gesteld dat de vrouw met haar privévermogen een deel van de inboedel van de [adres] heeft betaald, dat zij een productiebedrijf met zeventien personen in dienst heeft opgericht in Suriname, welk bedrijf niets heeft opgeleverd, en nog een film heeft geproduceerd, hetgeen $ 120.000 heeft gekost. Ook staat tussen partijen vast dat zij in ieder geval het eerste jaar in Suriname een sabbatical hebben gehouden en toen (met het gezin) van het vermogen van de vrouw hebben geleefd. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw met de overgelegde producties geenszins heeft aangetoond dat zij inderdaad met haar privévermogen in de [adres] heeft geïnvesteerd. De vrouw heeft op geen enkele wijze inzage verschaft in hetgeen namens haar van haar privérekeningen is overgemaakt en/of is betaald ten behoeve van de [adres] . Er is eenvoudigweg geen link met de [adres] te leggen. De rechtbank wijst de verzoeken van de vrouw daarom af.
De rechtbank concludeert dat de man recht heeft op vergoeding van de helft van zijn privé-investering in de [adres] , omdat partijen immers ieder eigenaar zijn van de (onverdeelde) helft daarvan zodat investeringen ook voor de helft ten gunste van het eigen aandeel is gedaan. Dit betekent dat de man een vergoedingsrecht heeft van
€ 75.000,-. Hetgeen de man overigens heeft gevorderd op het punt van het vergoedingsrecht wijst de rechtbank als onvoldoende onderbouwd af.
Ter zitting heeft de man aangegeven dat hij in de woning wil blijven wonen. Gelet op de formulering van de verzoeken van de vrouw gaat de rechtbank ervan uit dat de vrouw daar mee instemt, onder de voorwaarde dat de man in staat is om aan de vrouw haar aandeel te voldoen, dat wil zeggen de helft van de waarde die resteert nadat het vergoedingsrecht van de man van € 75.000 in mindering is gekomen op de taxatiewaarde.
Partijen zijn het erover eens dat de [adres] dient te worden getaxeerd door de makelaar [makelaar 1] of de makelaar [makelaar 2] , beiden gevestigd te [plaats 2] , Suriname. Partijen dienen binnen vier weken na de datum van de beschikking de woning bindend te laten taxeren door de door hen gezamenlijk gekozen makelaar, tegen een door de taxateur gelet op het soort woning, de staat van onderhoud en de ligging, in redelijkheid te bepalen, marktconforme taxatiewaarde. Iedere partij is gehouden de helft van de kosten van de taxatie te dragen, een en ander conform artikel 3:172 juncto artikel 6:2 BW.
De rechtbank zal de man vier maanden, ingaande vanaf de datum van de taxatie, de tijd geven om aan te tonen dat hij aan de vrouw haar aandeel kan voldoen. De man zal daarna nog twee maanden de tijd krijgen om de overname daadwerkelijk te effectueren bij de notaris. In totaal krijgt de man een termijn van zes maanden om de woning over te nemen, ingaande vanaf de datum van de taxatie.
Mocht de man er niet in slagen om aan de vrouw binnen zes maanden haar aandeel te voldoen, dan dient de woning te worden verkocht en geleverd aan een derde. In dat geval dienen partijen binnen vier weken na de zes maanden opdracht te geven tot verkoop aan een van de hiervoor genoemde makelaars. Ieder van partijen is na verloop van die vier weken bevoegd de makelaar daartoe opdracht te geven. Partijen zullen, in overleg met de makelaar, de vraagprijs bepalen. Indien partijen er niet binnen twee weken na de opdrachtverlening in slagen gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, dan zal de makelaar de woning te koop aanbieden tegen een door hem, gelet op het soort woning, de staat van onderhoud en de ligging, in redelijkheid te bepalen, voor partijen bindende, marktconforme vraagprijs.
Ad 2. perceel [perceel] , [plaats 2] (Suriname)
De vrouw heeft gesteld dat de stichting [stichting] de aankoop van het perceel [perceel] in Suriname heeft gefinancierd met het privévermogen van de vrouw. De man moet besluitvorming initiëren waarin de stichting zich verbindt om € 90.000 aan de vrouw uit te betalen. De man heeft de stellingen van de vrouw betwist.
De stichting [stichting] is opgericht op 4 december 2006 door [oprichter] en de huidige bestuurders van de stichting zijn de man en zijn moeder. De rechtbank kan niet vaststellen dat de stichting [stichting] het genoemde perceel heeft aangekocht en evenmin dat dit met privévermogen van de vrouw is gebeurd. Ook is onbekend wat de waarde van het perceel is. De vrouw heeft in het geheel geen stukken ter onderbouwing van haar stellingen overgelegd. De rechtbank wijst reeds hierom het verzoek van de vrouw als onvoldoende onderbouwd af.
Ad 3. auto Mitsubishi Outlander
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw eigenaar is van deze auto. De vrouw stelt dat de auto is achtergebleven in Suriname met papieren en sleutels. De vrouw stelt dat zij niet weet wat er met deze auto is gebeurd, maar dat de auto mogelijk door de man is verkocht, zodat zij recht heeft op de verkoopopbrengst. Deze stellingen zijn door de man betwist.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw af, nu de vrouw daartoe onvoldoende heeft gesteld. De enkele omstandigheid dat de man de auto
mogelijkheeft verkocht is daartoe onvoldoende. Zij heeft bovendien haar stellingen na betwisting door de man op geen enkele wijze onderbouwd met stukken.
Ad 4. Belastingaanslag 2015
De vrouw stelt dat onttrekkingen aan haar vermogen zijn geïnvesteerd in gezamenlijk bezit van partijen, zodat het redelijk is dat de man voor de helft draagplichtig is voor de schuld. De man heeft dit betwist.
De rechtbank stelt vast dat schulden op grond van artikel 1 HV in beginsel ten laste blijven van diegene der echtgenoten wie de schulden aangaat. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw af, nu de vrouw haar stellingen, na betwisting door de man, in het geheel niet heeft onderbouwd met stukken. De rechtbank verwijst hiertoe mede naar hetgeen zij hiervoor al over de [adres] heeft overwogen.
Gebruiksvergoeding [adres]
De vrouw heeft verzocht om de man te veroordelen tot het betalen van een gebruiksvergoeding van € 500,- per maand. De man heeft, onder verwijzing naar jurisprudentie (rechtbank Den Haag, 5 november 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:13344), gesteld dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft. De vrouw heeft zich vervolgens gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Allereerst moet beoordeeld worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om van deze verzoeken van de man kennis te nemen. De rechtsmacht van de Nederlandse rechter om van een nevenvoorziening inzake de echtelijke woning kennis te nemen wordt niet bestreken door de Verordening Brussel IIbis en evenmin door de EEX-Verordening. De rechtsmacht dient te worden bepaald aan de hand van het nationale recht. In artikel 4, derde lid, onder a Rv is bepaald dat de Nederlandse rechter met betrekking tot verzoeken op grond van art. 827, eerste lid, onder d en e Rv alleen rechtsmacht heeft als de echtelijke woning in Nederland is gelegen. Het betreft de verzoeken tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning of het bepalen van het huurrecht daarvan. Nu bij de voorziening tot het voortgezet gebruik van de echtelijke woning tevens een gebruiksvergoeding kan worden toegekend, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw scharen onder deze voorziening. Gelet op het bepaalde in artikel 4, derde lid, onder a, Rv heeft de Nederlandse rechter geen rechtsmacht om van het verzoek van de vrouw kennis te nemen, nu de echtelijke woning in Suriname is gelegen. De rechtbank zal zich hierom onbevoegd verklaren ten aanzien van de door de vrouw verzochte gebruiksvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- spreekt uit de echtscheiding tussen de man en de vrouw, gehuwd op [datum huwelijk] 1992 te [plaats huwelijk] ;
- verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek van de vrouw om aan haar ten laste van de man een gebruiksvergoeding toe te kennen betreffende [adres] , [plaats 2] (Suriname), hierna : de woning;
- gelast de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschap ten aanzien van de woning als volgt:
- bepaalt dat partijen binnen vier weken na heden aan de makelaar [makelaar 1] of
aan de makelaar [makelaar 2] , beiden gevestigd te [plaats 2] , Suriname, een
opdracht moeten geven tot taxatie van de woning, waarbij de makelaar de
woning taxeert op een gelet op het soort woning, de staat van onderhoud en de ligging, in redelijkheid te bepalen, voor partijen bindende, marktconforme taxatiewaarde;
- deelt de woning toe aan de man tegen de getaxeerde waarde, onder de opschortende voorwaarde dat hij binnen vier maanden na de taxatie (schriftelijk) aantoont dat hij de vrouw op de hierna vermelde wijze kan uitkopen;
- bepaalt dat de man, ter gelegenheid van het transport van het aandeel van de vrouw aan de man, na aftrek van zijn vergoedingsrecht van € 75.000,- van de taxatiewaarde, aan de vrouw een bedrag verschuldigd is ter hoogte van de helft van de resterende taxatiewaarde;
- bepaalt dat partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan het notariële transport van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man; de kosten van dit transport komen voor rekening van de man;
- bepaalt dat, indien de man er niet binnen zes maanden in slaagt de woning over te nemen, de woning moet worden verkocht en geleverd aan een derde, waarbij partijen binnen vier weken een opdracht zullen geven aan een door hen samen aan te wijzen makelaar, tegen een door partijen overeen te komen vraagprijs;
- bepaalt dat, indien partijen - na die zes maanden - niet binnen vier weken gezamenlijk een opdracht hebben gegeven tot de verkoop, ieder van hen afzonderlijk bevoegd is tot het verstrekken aan een opdracht aan de makelaar tot verkoop van de woning;
- bepaalt dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de taxatie, de makelaar, de notaris en de eventuele overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
- bepaalt dat, indien de woning wordt verkocht en geleverd, uit de (na aftrek
van de ten behoeve van de taxatie, makelaar, notaris en eventuele overige
gemaakte kosten resterende) verkoopopbrengst eerst het vergoedingsrecht
van de man van € 75.000 moet worden voldaan aan de man, waarna het restant van de verkoopopbrengst bij helfte tussen partijen zal worden verdeeld;
- verklaart het bepaalde inzake de verdeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, H. Dragtsma en C.W de Wit, rechters, tot stand gekomen in samenwerking met mr. M. Corver, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 maart 2021.