In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 april 2021, met zaaknummer AWB 20/5256, is de aanvraag van eiseres voor een faciliterend visum afgewezen. Eiseres, een Iraakse nationaliteit houdende vrouw, had op 17 november 2019 een aanvraag ingediend voor een visum voor toerisme in Nederland, met als referent een Britse man. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet heeft aangetoond dat er een burger van de Unie is die gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer en aan wie zij rechten kan ontlenen. De overgelegde hotelreservering bleek reeds geannuleerd te zijn vóór de indiening van de visumaanvraag, en er is geen nieuwe, geldige reservering overgelegd. De rechtbank concludeert dat eiseres niet kan worden aangemerkt als begunstigde van de Verblijfsrichtlijn en komt daarom niet in aanmerking voor het gevraagde visum. De rechtbank oordeelt ook dat verweerder terecht heeft afgezien van het horen in bezwaar, omdat er geen twijfel mogelijk was dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.