ECLI:NL:RBDHA:2021:3655

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
AWB 20/3743
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en inreisverbod van een Turkse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod. Eiser, een Turkse vreemdeling geboren in 1983, had een terugkeerbesluit ontvangen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd bepaald dat hij Nederland binnen 28 dagen moest verlaten, met een inreisverbod voor de duur van twee jaar. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat hij rechtmatig verblijf had in Nederland en dat hij niet kon vertrekken vanwege de coronamaatregelen. Hij betwistte ook de gronden waarop het terugkeerbesluit was gebaseerd.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij rechtmatig verblijf had en dat hij niet kon vertrekken. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht het terugkeerbesluit had genomen, aangezien eiser niet kon aantonen dat hij in het bezit was van een geldig visum en dat hij werd verdacht van het plegen van een strafbaar feit. Eiser had ook geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat hij een relatie had in Nederland, wat de rechtbank als onvoldoende beschouwde om het inreisverbod te verkorten.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3743

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder een terugkeerbesluit genomen waaruit volgt dat eiser Nederland binnen 28 dagen dient te verlaten en is tevens aan hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht om het onderzoek ter zitting achterwege te laten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1983 en heeft de Turkse nationaliteit.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit genomen omdat niet is gebleken dat eiser rechtmatig verblijf in Nederland heeft en hij wordt verdacht van het plegen van een strafbaar feit.
3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert het volgende aan. Eiser betwist de zware gronden 3a, 3b, 3d, en 3f en lichte gronden 4a, 4c en 4d als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Eiser is op legale wijze met een visum voor kort verblijf het Schengengebied ingereisd. Vanwege de maatregelen omtrent het coronavirus kon hij echter niet vertrekken. Omdat hij bang was heeft hij gebruik gemaakt van een andere identiteit. Verder woont zijn vriendin in Nederland en had verweerder deze omstandigheid nader moeten onderzoeken.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank is het met verweerder eens dat niet is gebleken dat eiser rechtmatig verblijf in Nederland had. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in het bezit was van een visum voor kort verblijf, noch dat hij niet kon vertrekken door de maatregelen rondom het coronavirus. Daarnaast heeft eiser niet betwist dat hij wordt verdacht van het plegen van een strafbaar feit. Ook de lichte gronden heeft eiser niet betwist. Verweerder heeft het terugkeerbesluit dan ook terecht opgelegd.
6. Op grond van artikel 66a, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 kan verweerder een inreisverbod opleggen aan de vreemdeling die geen gemeenschapsonderdaan is en Nederland niet onmiddellijk hoeft te verlaten. Verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld om omstandigheden aan te voeren die volgens hem tot een verkorting van het inreisverbod zouden kunnen leiden. Eiser heeft in dat kader aangevoerd dat hij graag in Nederland is en hier een vriendin heeft. In deze enkele stelling heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om af te zien van het opleggen dan wel verkorten van het inreisverbod nu eiser geen stukken heeft overgelegd ter onderbouwing van deze relatie.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.