In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken over de afwijzing van haar aanvraag voor een visum kort verblijf. Eiseres had op 15 januari 2020 een aanvraag ingediend voor een visum om haar familie in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd op 23 januari 2020 afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het verblijf onvoldoende waren aangetoond. Eiseres ging in bezwaar, maar dit werd op 23 april 2020 ongegrond verklaard. Eiseres stelde beroep in tegen dit besluit.
Tijdens de zitting op 19 maart 2021, die via Skype plaatsvond, werd eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de afwijzing van de visumaanvraag niet alleen was gebaseerd op de relatie tussen eiseres en haar referent, maar ook op de tijdelijke coronamaatregelen die van kracht waren. De rechtbank oordeelde dat eiseres, gezien de coronasituatie, als een potentiële bedreiging voor de volksgezondheid kon worden aangemerkt, wat een legitieme reden was voor de afwijzing van haar visumaanvraag. De rechtbank benadrukte dat de afwijzingsgrond van gevaar voor de volksgezondheid een zelfstandige basis vormde voor de beslissing van de minister, waardoor andere beroepsgronden niet meer hoefden te worden besproken.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de minister zich terecht op het standpunt had gesteld dat eiseres niet in aanmerking kwam voor een visum kort verblijf, gezien de geldende coronamaatregelen en de risico's voor de volksgezondheid. De uitspraak werd gedaan door rechter M.M. Meijers, in aanwezigheid van griffier F.E.J. Valk, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.