ECLI:NL:RBDHA:2021:3768
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van aanvragen voor machtiging tot voorlopig verblijf op basis van niet aannemelijke pleegouder-pleegkindrelatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'nareis'. Eisers, die de Somalische nationaliteit bezitten en broers en zussen van elkaar zijn, stelden dat hun oudere broer, referent, de zorg voor hen op zich heeft genomen na het overlijden van hun ouders. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft echter de aanvragen afgewezen, omdat de pleegouder-pleegkindrelatie niet aannemelijk was gemaakt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er bewijsnood was voor de identiteit van eisers en de familierechtelijke relatie met referent. Tijdens de zitting zijn er tegenstrijdige verklaringen afgelegd door eisers en referent over hun verblijf na het overlijden van hun ouders, wat de geloofwaardigheid van hun verklaringen ondermijnde. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht de pleegouder-pleegkindrelatie niet aannemelijk heeft geacht, gezien de tegenstrijdigheden in de verklaringen en het gebrek aan bewijs voor de gestelde financiële afhankelijkheid.
Het beroep van eisers is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.