In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag voor de Belasting van Personenauto’s en Motorrijwielen (BPM). De eiser had een naheffingsaanslag ontvangen, waartegen hij bezwaar had gemaakt. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de Belastingdienst, waarna de eiser beroep instelde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting via een Skypeverbinding gehouden op 11 februari 2021, waarbij de gemachtigde van de eiser en vertegenwoordigers van de Belastingdienst aanwezig waren.
De eiser had aangifte gedaan voor een BMW 520D X-Drive, waarbij de CO2-uitstoot was vastgesteld op 213 gram. De rechtbank heeft de taxatierapporten van zowel Haaglanden Expertise als de dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) beoordeeld. De eiser betwistte de waarde die door DRZ was vastgesteld en voerde aan dat de schade aan de auto hoger was dan door DRZ was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij de eiser lag en dat hij niet voldoende had aangetoond dat de schade hoger was dan het door DRZ vastgestelde bedrag.
De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat de taxatie door DRZ onjuist was en dat de historische nieuwprijs van de auto correct was vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.